Spanning

De samenwerking van factoren in een verhaal, toneelstuk, film, enz. waardoor de betrokkenheid van de lezer (of kijker) gestimuleerd wordt en zijn aandacht gericht op de ontknoping der gebeurtenissen (zie dénouement). Verschillende technieken om dat te bereiken berusten op een manipulatie van de geboden informatie.

Er is vooreerst de verhouding tussen vrijgegeven informatie en achtergehouden informatie. Enerzijds moet de lezer voldoende gegevens krijgen om een globale kijk op de gebeurtenissen te hebben; zo zal hij zich bepaalde verwachtingen vormen over het verdere verloop van het conflict en geïnteresseerd blijven lezen om te zien of zijn vermoedens bewaarheid worden. Een auteur zal vaak inspelen op dat principe door expliciet vooruitwijzende elementen (dromen, voorspellingen, voorgevoelens, maken van plannen, vervloekingen …) of minder directe suggesties (bv. opbouw van een statisch motief). Anderzijds kan ook het achterhouden van informatie spanning creëren. Dat wordt duidelijk bij de techniek van de retardering (digressie [digressio]/progressie), d.i. de vertraging van het verhaaltempo (Lat. tardus = traag), waardoor de verwachte, vaak ook gewenste ontwikkeling (bv. redding van de held) uitgesteld wordt. Door het ‘ophouden’ van informatie neemt de ‘suspense’ (letterlijk: opschorting, onderbreking) toe. Op hetzelfde principe berust het zgn. cliffhangerprocedé: het afbreken van een hoofdstuk of een episode op een cruciaal moment (Eng. cliff = steile rotswand; vandaar gevaarlijke situatie met onzekere afloop) om de lezer benieuwd te maken naar het vervolg.

Spanning kan eveneens opgeroepen worden door de manier waarop informatie gedoseerd wordt tussen lezer en personage. Men kan hier verschillende types van spanning onderscheiden naargelang de lezer, het personage of beiden het antwoord op een bepaalde vraag niet kennen. Men spreekt van een raadsel in het laatste geval: lezer noch personage krijgen de essentiële informatie vóór het einde (bv. vele detectiveverhalen). Dreiging is er wanneer de lezer wel en het personage niet op de hoogte is, zoals in de situatie waarin de sympathieke held zich niet bewust is van het gevaar dat hem boven het hoofd hangt; de lezer zou hem a.h.w. willen waarschuwen (cf. poppenkasthysterie bij kinderen). Op dit soort ‘meerkennis’ is ook de dramatische ironie gebaseerd. Soms, ten slotte, is de lezer niet en het personage wél op de hoogte, zoals in L. Couperus’ Van Oude Menschen (1906), waar de lezer slechts geleidelijk aan wat te weten komt over de centrale gebeurtenis, de moord in Nederlands-Indië. Hier spreken we van een geheim.

Literatuur: E.S. Rabkin, Narrative Suspense, 1973. H. van den Bergh, Teksten voor toeschouwers. Inleiding in de dramatheorie, 19832, pp. 78-95. P. Highsmith, L’art du suspense: mode d’emploi / Plotting and writing suspense fiction, 1987. B. Peeters, Le travail d’Hitchcock, 1990. H.J. Wulff, ‘Textsemiotik der Spannung’ in Kodikas/Code, 1993, pp. 325-352. P. Vorderer (red.), Suspense: conceptualisations, theoretical analyses, and empirical explorations, 1996. R. Appel, ‘Soorten spanning in misdaadliteratuur’ in Armada, 2001, pp. 27-35.