Geestelijk lied dat in de VS vanaf het begin van de negentiende eeuw op religieuze bijeenkomsten gezongen werd. Het spontane volksgeloof vond een dankbare uitingsvorm in collectieve, emotionele liederen die op bekende wereldse melodieën gebaseerd waren (bepaalde vorm van contrafact). Het overheersende thema is dat van de mens als zwak en lijdend wezen, die troost vindt bij een vaderlijke, almachtige God, die streng maar rechtvaardig is. Dergelijke liederen ontstonden vaak op grote religieuze bijeenkomsten uit de sterk ritmische interactie tussen de voorzanger en het gelovige publiek. Het refrein of ‘chorus’, dat bestaat uit algemeen bekende en steeds herhaalde regels, wordt afgewisseld met coupletten die geïmproviseerd worden uit bijbelpassages of alledaagse uitdrukkingen. De herhalingen geven een sterk ritmische en aanstekelijke dimensie aan deze liederen. Met de oprichting van officiële blanke kerken verdween dit stramien grotendeels tegen het einde van de negentiende eeuw. De negrospirituals echter, met hun weinig schoolse intervallen en beweeglijke uitvoering, ontwikkelden zich verder tot een specifiek en erg herkenbaar genre, dat wereldberoemd werd door de grote tournees van zingende koren. Pas na 1865 werden deze liederen opgetekend.
Literatuur: P. Breman, Spirituals. Noordamerikaanse geestelijke volksliederen, z.d. [1958]. R. Sacré, Les negro spirituals et les gospel songs, 1993.