(lat. sub-limen = onder de bovenste deurbalk; vandaar verheven). Nogal vaag begrip in de literaire theorie en de esthetiek, dat zowel verwijst naar een stijl of genre,als naar een soort van hogere of beklemmende schoonheid. De term gaat terug op de Peri hypsous (essay over het sublieme) van Pseudo-Longinus (eerste eeuw n.C.?). In dit betoog is het sublieme terzelfder tijd een retorische en een stilistische categorie (cf. genera dicendi*). De anonieme schrijver definieert het als “de voortreffelijkheid en opperste volmaaktheid van de redevoering” en “de weerklank van een grote ziel”, maar ook als “datgene wat het menselijke overstijgt”. Daarbij komt nog, zij het occasioneel, een kosmologische connotatie (d.w.z. de ‘verhevenheid’ van grote stromen, oceaan en vulkanen) die steeds belangrijker zal worden in de latere evolutie van het begrip (zie hieronder).
Het stilistisch aspect van het sublieme is verbonden met de ‘copia verborum’ en de ‘ornatus’* van de antieke retoriek. Sedert Quintillianus (Institutiones Oratoriae,XII, 10) onderscheidt men naast de gewone stijl (medium) een lage stijl (humile) en een hoge stijl (sublime). Deze laatste wordt gekenmerkt door kracht, omvang, grootmoedigheiden gewaagdheid. Terwijl Pseudo-Longinus nauwelijks de aandacht had getrokken op pathos* als grootheid in conceptie en in de ordening en keuze van woorden, zal de latere geschiedenis van het begrip andere accenten krijgen.
Het duurt tot het einde van de zeventiende eeuw vooraleer Peri hypsous de literaire critici en filosofen echt begint te interesseren. Katalysator van deze hernieuwde interesse is de succesrijke vertaling/bewerking (1674) van Boileau. De notie van het sublieme wordt er veeleer een esthetische categorie, d.w.z. een soort superlatief van het schone van allerlei ‘dingen’. Deze esthetische dimensie wordt versterkt in de loop van de achttiende eeuw, o.m. in het werk van John Dennis (The Grounds of Criticism in Poetry, 1704) en vooral in het beroemde A Philosophical Inquiry into the Origin of our Ideas of the Sublime and the Beautiful (1757) van de Ierse filosoof Edmund Burke. Deze laatste maakt van het schone en het sublieme duidelijk tegengestelde esthetische categorieën. Hij is het ook die de relatie legt tussen het sublieme en het afschrikwekkende in zijn uitspraak: “Whatever is fitted in any sort to excite the ideas of pain, and danger, that is to say, whatever is in any sort terrible …is a source of the sublime” (I,7). Deze expliciete verbinding tussen het sublieme en het afschrikwekkende zal zich duidelijk manfesteren in de gothic novel* aan het einde van de eeuw. I. Kant (Beobachtungen über das Gefühl des Schönen und des Erhabenen (1764) en Kritik der Urteilskraft (1790)) heeft de scherpe hoeken wat afgerond, maar het principe van (grens)overschrijding (het onmetelijke, het absolute) heeft zich doorgezet tot in de idee van het niet-repesenteerbare. Het sublieme kent in deze zin een soort spanning tussen het gevoel van kleinheid (van het subject) en dat van onmetelijkheid (van het object), tussen de grens van de concrete representatie en de onbegrensdheid van de geest. Deze idee van het niet-representeerbare (onvoorstelbare) werd aan het einde van de twintigste eeuw, in de context van het postmodernisme, opgenomen door J.F. Lyotard in wat hij noemt ‘le différend’, d.w.z. dat (quid) wat onderdrukt is, zowel als dat (quod) wat niet representeerbaar is (Le Différend, 1982, 205-06). Het sublieme is aldus een metafoor geworden van de confrontatie met een niet voor te stellen grenservaring.
Literatuur: S.H. Monk, The Sublime. A study of critical theories in XVIII-century England, 1935.T.A. Litman, Le sublime en France (1660-1715), 1971. J.-F. Lyotard, ‘Presenting the Unpresentable: The Sublime’ in Artforum, 1982, pp. 64-69. Themanummers New Literary History, 1985 en Revue d’histoire littéraire de la France, 1986.B. Saint Girons, ‘Sublime’ in Dictionnaire de genres et de notions littéraires, 1997, pp. 757-770. H. van Gorp, ‘The Sublime and the Beautiful in the Gothic Novel’ in A.M. Musschoot & J. Pieters, Het sublieme, het alledaagse (ALW-cahier 22), 2000. D. Till, Das doppelte Erhabene. Eine Argumentationsfigur von der Antike bis zum Beginn des 19. Jahrhunderts, 2006.