Artistieke vernieuwingsbeweging die vooral in Frankrijk, tussen de twee wereldoorlogen bloeide. De stichter en leiddinggevende theoreticus André Breton (1896-1966) was eerst enige tijd in dadaïstische zin actief voor hij in 1924 Le premier manifeste du surréalisme schreef, een beginselverklaring waarin de exploitatie van het onderbewuste wordt voorgehouden. Met dada* heeft het surrealisme de opstand tegen de beperkende invloed van het rationalisme gemeen. In plaats daarvan worden irrationele uitingen van de psyche als de droom, de intuïtie en de vrije associatie gecultiveerd, met de freudiaanse psychoanalyse als richtsnoer. In 1929 verschijnt Bretons Second manifeste du surréalisme, waarin de psychische bevrijdingsideeën geradicaliseerd worden en verruimd in politieke zin: de solidariteit met de proletarische revolutie wordt er geproclameerd. Deze positiebepaling resulteerde in een tijdelijke alliantie met de Franse communistische partij (vooral Aragon). Het surrealisme beoogt de mens te bevrijden van het juk van een te intellectualistische en utilitaire beschaving; het wil het herstel van de integrale mens in al zijn vitale krachten. Het spel van de verbeelding, opstuwend vanuit het onderbewuste, baant de weg naar ‘la surréalité’: een ‘réalité supérieure’ die aan de andere kant ligt van de vereisten van logica en nuttigheid. De belangrijkste technieken om die ‘boven-werkelijkheid’ te bereiken, zijn zwarte humor, groteske grappen die een vervreemdingseffect veroorzaken, en de droom, waardoor men zonder rationele correctie tot de diepten van het onderbewuste kan doordringen en dit ongecensureerd kan uiten; verder ook de waanzin, die eveneens een heilzame distantiëring t.o.v. de werkelijkheid inhoudt, de vrije seksuele expressie, de écriture automatique* en de surrealistische metafoor, waarin onverenigbare termen geassocieerd worden.
Deze beweging, waarvan Louis Aragon, Philippe Soupault en Paul Eluard de voornaamste literaire vertegenwoordigers zijn, was evenzeer bedrijvig in de schilderkunst (bv. Max Ernst, Salvador Dalí) en in de cinematografie (bv. Luis Buñuel). Ook na de bloeitijd van de beweging werden tal van verworvenheden en inzichten van het surrealisme verder toegepast. Buiten Frankrijk vinden we het surrealisme o.a. in Italië, waar het aanknoopt bij het futurisme* en zijn neerslag vindt in het werk van Alberto Moravia en Cesare Pavese, en in Spanje en Latijns-Amerika, waar Federico García Lorca en Jorge Luis Borges het o.a. verbinden met de Spaanse traditie van de verbluffende metafoor*. Na 1945 vindt men affiniteiten in het absurde theater*, de pop*art en in bewegingen als Cobra (zie Vijftigers*), waarin de creatieve spontaneïteit gecultiveerd wordt. In de Nederlandse literatuur zijn sporen merkbaar in het klimaat rond het Vlaamse tijdschrift Tijd en Mens (1949-1955) en in de experimentele* poëzie van o.a. Lucebert en Claus.
Literatuur: A. Balakian, Surrealism. The road to the absolute, 19702 (1959). Y. Duplessis, Le surréalisme, 200217. M. Nadeau, Histoire du Surréalisme, 19845. D. Hellemans, ‘Être ou ne pas être…surréaliste. Coordinées du surréalisme en Flandre’ in J. Weisgerber (red.), Les avant-gardes littéraires en Belgique, 1991, pp. 373-418. Treize ans d’études sur le surréalisme, themanummer OEuvres & Critiques, 1993. J.-P. Clébert, Dictionnaire du surréalisme, 1996. F. Toussaint, Le surréalisme belge, 1997. F. Drijkoningen, ‘Surrealisme in Nederland’ in H. van den Berg e.a. (red.), Avantgarde in het Noorden/Noordwesten, 2000, pp. 128-133.