Literaire en artistieke stroming, ontstaan in Frankrijk (Baudelaire, Verlaine, Rimbaud en Mallarmé), met als bloeiperiode de jaren 1880-1890. De term raakte algemeen ingeburgerd in de kunst- en literatuurgeschiedenis (vooral met betrekking tot de poëzie), hoewel zijn inhoud vaag bleef en er weinig sprake was van een effectieve schoolvorming. Bindende factoren waren gemeenschappelijke geestesgesteldheid, gelijkaardige poëtische werkwijze en verzet tegen de objectivering zoals gebruikelijk in de realistische en naturalistische kunst. Men wil niet langer de oppervlakkige werkelijkheid van een buiten het subject bestaande wereld accuraat weergeven, maar men streeft een verinnerlijking na als symbool voor zielservaringen. Complexe irrationele ervaringen worden in de taal gesuggereerd door een ingewikkelde symbolentechniek. Het symbool is een zintuiglijk waarneembaar teken dat het niet-zintuiglijke laat verschijnen. Het aardse wordt gezien als beeld of afspiegeling van het bovenaardse, de Idee, waarvan de kunstenaar de bemiddelende ziener is.
De subjectieve oneindigheidservaring komt tot uiting in thema’s als de droom, het mysticisme, het feeërieke, het occulte, het mysterie. Erg belangrijk in de symbolistische poëtica is stemming, die bereikt wordt door de muzikaliteit van de versvorm, het soepele ritme van het vrije* vers. Bij de symbolisering wordt vooral gebruikgemaakt van natuurbeelden die mysterieuze, innige verbanden tussen het dichterlijke ik en de wereld oproepen; vandaar het benaderende, suggestieve karakter van de beeldspraak. Een kenmerkend gegeven is de synesthesie*: de rationele scheiding tussen zintuiglijke ervaringen wordt opgeheven ten voordele van een totaalervaring waarbij verschillende zintuigen tegelijkertijd betrokken zijn.
In de laatnegentiende-eeuwse, vroegtwintigste-eeuwse literatuur en schilderkunst in de Nederlanden is het symbolisme sterk aanwezig in het werk van schilders als Fernand Khnopff, Jan Toorop en Johan Thorn Prikker, en in de literaire productie van Karel van de Woestijne en Albert Verwey.
Literatuur: Ch. Chadwick, Symbolism, 1971 (The Critical Idiom). S. Dresden, Symbolisme, 1980. A. Balakian (red.), The Symbolist Movement in the Literature of European Languages, 1982. T. Anbeek, ‘Bestaat er een Nederlands symbolisme?’ in W. Breekveldt e.a. (red.), De achtervolging voortgezet, 1989, pp. 329-345. La Réception du symbolisme belge, themanummer OEuvres & Critiques, 1993. D. Bergez, Lire le symbolisme, 1993. E. Leijnse, Symbolisme en nieuwe mystiek in Nederland voor 1900. Een onderzoek naar de Nederlandse receptie van Maurice Maeterlinck, 1995.A.-M. Musschoot, ‘L’art de l’évocation. Le mouvement symboliste en Belgique’ in Septentrion, 1996, pp. 55-63. J.-N. Illouz, Le symbolisme, 2004. M. Draguet, Het symbolisme in België, 2004.