Verzamelnaam voor de bewerkingen (operaties, transformaties) toegepast op bestaand linguïstisch (letters, klanken, woorden, zinnen …) en literair materiaal (werken, teksttypes, vormen, thema’s, conventies …) waardoor een tekst tot stand komt. De notie stamt uit de antieke retoriek, nl. uit het schema dat men hanteerde om de verschillende manieren te categoriseren waarop teksten of tekstelementen kunnen veranderen. Men onderscheidde vier fundamentele ‘tekstveranderingscategorieën’:
1. Adiectio (verandering per adiectionem; soms ook adjunctie, additie, toevoeging genoemd) bestaat in het toevoegen van een of meer nieuwe elementen aan het oorspronkelijk geheel.
2. Detractio (verandering per detractionem; deletie, suppressie, weglating) is de omgekeerde operatie: één of meer bestanddelen van het oorspronkelijke gegeven worden gereduceerd of weggelaten.
3. In het geval van transmutatio (verandering per transmutationem; conversio, permutatie, herschikking, verplaatsing) worden elementen toegevoegd noch weggelaten. De bestaande elementen worden behouden, maar ze worden herschikt binnen het geheel, ze worden in een nieuwe constellatie geplaatst.
4. Immutatio (verandering per immutationem; substitutie, vervanging) staat voor de vervanging van een of meer oorspronkelijke bestanddelen van het geheel door nieuwe elementen.
Naast deze vier basisbewerkingen, die elk op hun manier niet-identiek zijn, kan men ook de repetitio of herhaling onderscheiden (identieke transformatie), waarbij een tekstelement een andere betekenis krijgt door herhaling in een nieuwe context. Anderzijds wordt soms de immutatio buiten beschouwing gelaten, omdat die ev. kan worden teruggebracht tot een combinatie van detractio (van het vervangen element) en adiectio (van het vervangende).
De vijf bovengenoemde basistransformaties kunnen, als algemene categorieën, worden toegepast op alle tekstniveaus, d.w.z. op het grafische (woordbeeld), fonische (klank), morfosyntactische (woord- en zinsstructuur) en semantische niveau (betekenis). Zo kan men bv. ontbrekende interpunctie in een gedicht omschrijven als grafische detractio, inversie als syntactische transmutatio, rijm als fonische repetitio, parafrase als semantische immutatio, enz. Het lijkt ook mogelijk om de antieke retorische figuren (retorische -) op die manier te ordenen (zie het eerste schema achteraan). Een dergelijke indeling is natuurlijk problematisch in zoverre dat de verschillende ‘niveaus’ niet strikt onderscheiden kunnen worden. Verder kan men nog een onderscheid maken naar gelang van het bereik van de transformatie: betreft ze – op een bepaald niveau – de totaliteit van de tekst, of slechts een deel ervan?
De antieke categorieën van tekstverandering werden weer opgenomen door de moderne linguïstiek, met name in de transformationeel generatieve grammatica (TGG) van Chomsky. Men neemt aan dat de transformaties of structuurveranderingen die een dieptestructuur (bv. /Jan aaien poes/) verbinden met zijn mogelijke oppervlaktestructuren (‘Jan aait de poes’, ‘De poes wordt door Jan geaaid’, ‘Aait Jan de poes?’, enz.), terug te voeren zijn op de zgn. elementaire transformaties adjunctie, deletie, permutatie en substitutie. Ook in de moderne literatuurtheorie, die reageert tegen het atomistische tekstbegrip van de autonomiebewegingen, genieten de tekstveranderingsoperaties een hernieuwde belangstelling. Begrippen als tekstbewerking, rewriting, ‘Textverarbeitung’ en ‘Textverarbeitungsprozesse’ (G. Wienold) of ‘le texte comme transformation d’un autre texte’ (J. Kristeva) hebben in hun verscheidenheid gemeen dat elke isolerende tekstbenadering afgewezen wordt: de tekst wordt gezien als inherent verbonden met andere teksten, hij ontstaat namelijk juist door de bewerking ervan, en nodigt zelf uit tot verdere transformaties. De tekstveranderingscategorieën worden aldus de dragers van de intertekstualiteit. Vandaar ook dat er gebruik van werd gemaakt als structurerend principe voor het schema in het zoekapparaat achteraan in dit Lexicon, waar een aantal types van metatekst (sien en metatekstuele operaties zijn samengebracht. Dat schema kan echter niet op mechanische wijze worden toegepast. Een recensie bv., die een werk voorstelt, maar er zich ook vóór stelt, die een beeld geeft van het besproken werk dat niet het werk zelf is, maar er in de plaats van staat, classificeren we onder de immutatio of vervanging. Maar dezelfde recensie kan ook uitgebreide citaten uit het besproken werk bevatten of een andere recensie plagiëren (repetitio), of zich aandienen als een begeleidend commentaar voor wie het werk echt leest (adiectio), of een resumé van de inhoud bieden (detractio), of fragmenten ook uit andere of vroegere werken in een bijzondere constellatie herschikken om de interpretatie te staven (transmutatio), enz. In feite is geen enkele metatekstuele operatie zonder meer een ‘zuivere’ toepassing van slechts één tekstverwerkingsprocedé; daarvan wordt in het schema abstractie gemaakt in een poging om telkens het hoofdmoment aan te geven. Bovendien is het schema als zodanig statisch, terwijl de fenomenen zelf die het probeert te omvatten, voortdurend in beweging zijn (dynamiek van de literatuur, zie ook polysysteem (theorie)). Zowel het voorkomen zelf als de verschijningsvormen van (meta)teksten zijn meestal te relateren aan hun positie in de evolutie van de literatuur. Zo wijzen parodie en epigonisme allebei, maar anders, op de verstarring van literaire vormen; zo ontstaan veel pseudovertalingen in een context van vernieuwing; zo weerspiegelen opeenvolgende edities van bloemlezingen en literatuurhandboeken verschuivingen van literaire normen en modellen, enz. Het ontbreken van deze historische dimensie in het schema zou althans voor een deel ondervangen kunnen worden door een onderscheid aan te brengen naar gelang van de constructieve, affirmerende dan wel destructieve, antagonistische gerichtheid van de transformatie (bv. imitatie [sien imitatio] t.o. parodie).
De tekst waarop de transformatie ingrijpt (en tekst moet hier ruim geïnterpreteerd worden, ook een heel genre bv. kan als tekst worden beschouwd), noemt men de prototekst (Gr. protos = eerst, oorspronkelijk). De resulterende tekst is de metatekst (Gr. meta = na); in die zin gelden de tekstbewerkingen als metatekstuele operaties.
Literatuur: J. Kristeva, Sémeiotiké. Recherches pour une sémanalyse, 1969. Groupe mu, Rhétorique générale, 1970. G. Wienold, Semiotik der Literatur, 1972, hfst. 3. H. Lausberg, Handbuch der literarischen Rhetorik, 19732 (1960). W. Burghardt & K. Hölker, Text Processing. Textverarbeitung, 1979. P. Claes, Het netwerk en de nevelvlek, 1979. LH. van Gorp, ‘Translation and Comparable Transfer Operations’, in H. Kittel e.a. (red.), Übersetzung – Translation – Traduction, 2005, pp. 62-68.