Teksteditie

 

 

(Lat. e-dare = uit-geven). Wetenschappelijk verantwoorde uitgave van een tekst. Traditioneel maakt men een onderscheid tussen een diplomatische tekstuitgave, die de tekst tot in de details weergeeft zoals hij in het origineel voorkomt, en een kritische uitgave, die door vergelijking van de verschillende getuigen (handschriften, drukken …) probeert tot een tekst te komen die de oorspronkelijke (auteurs)versie zo dicht mogelijk benadert (zie ook emendatie en bibliografie).

Vanuit de Duitse editieschool is in de tweede helft van de twintigste eeuw het inzicht gegroeid dat er een fundamenteel onderscheid gemaakt moet worden tussen de uitgave van een werk waarvan er geen autografen (sien autograaf) en/of geautoriseerde drukken (sien auteursdruk, geautoriseerde druk)  zijn, en een werk waarvan die wel bestaan. In het eerste geval moet de editeur, wanneer hij een kritische editie wenst te geven, op basis van afschriften en/of niet-geautoriseerde drukken de oorspronkelijke auteurstekst zoveel mogelijk herstellen. Het resultaat is een gereconstrueerde versie, waarin elementen uit verschillende overgeleverde versies opgenomen zijn (bv. een kritische editie van een middeleeuwse tekst).

In het tweede geval moet de door de auteur bedoelde tekst niet meer gereconstrueerd worden, omdat hij er is in de vorm van een of meer geautoriseerde tekstgetuigen (handschriften en/of drukken). De opgave van de editeur bestaat er dan in de ontwikkeling van het werk vanaf het eerste ontwerp tot de laatste geautoriseerde versie weer te geven. Dit kan o.a. in een gelemmatiseerd apparaat (waarbij één versie wordt afgedrukt en de varianten van andere versies in een notenapparaat worden opgenomen) of in een synoptisch apparaat (waarbij eveneens één versie wordt afgedrukt en de varianten van andere versies in regelparallellisering op telkens aparte regels worden toegevoegd).

Grosso modo maakt men hierbij een onderscheid tussen de historisch-kritische editie, de studie- en de leesuitgave. De historisch-kritische editie heeft de taak één betrouwbare basisversie uit te geven, met opgave van alle varianten en met uitvoerige commentaar bij de tekst; ze moet tevens nader ingaan op ontstaan, overlevering en receptie van het werk. De studie- en de leesuitgave dienen eveneens allebei een betrouwbare tekst in een bepaald stadium van de tekstontwikkeling weer te geven, met verantwoording van de tekstkeuze. In de studie-uitgave is de commentaar gericht op een herstel van de historische context waarbinnen het werk verscheen. De leeseditie kan zich beperken tot woordverklaringen en korte annotaties.

Tegenover de Duitse school van teksteditie, waarvan de principes ook in de uitgaven van het Nederlandse Constantijn Huygens Instituut (opgericht in 1992, thans Huygens Instituut) worden toegepast, staat de Angelsaksische richting van de zgn. copy-text-theorie. Volgens deze theorie moet de uit te geven tekst, de ‘copy-text’, trouw gevolgd worden voor wat o.a. de spelling en de interpunctie betreft (de zgn. ‘accidentals’), terwijl voor de zgn. ‘substantives’ (de woorden van de tekst) eventuele auteursvarianten uit latere versies van het werk in de copy-text kunnen worden opgenomen. Het resultaat is dan een gecontamineerde, een eclectische tekst. Sedert het begin van de jaren 80 van de twintigste eeuw is de copy-text-theorie in de Angelsaksische wereld niet onaangetast gebleven. Zo stapt men bv. af van de idee van een ‘fixed text’, een vastliggende auteurstekst, ten voordele van de idee van ‘textual instability’: de editie moet een proces tonen, dat tot uiting komt in de opeenvolging van de verschillende versies van een werk die de editeur in een hypereditie kan presenteren.

Het Parijse Institut des Textes et Manuscrits modernes (ITEM) legt de klemtoon op de studie van het ontstaansproces (genese) van een werk, en probeert op basis van de overgeleverde paralipomena en manuscripten het schrijfproces te reconstrueren. De ‘édition critique’ wordt daarbij als één van de toepassingen van de ‘critique génétique’ (genetische studies) beschouwd. In Vlaanderen vervult het Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie (CTB) een pioniersrol in de elektronische teksteditie van briefwisselingen.

De teksteditie werd vaak gezien als alleen maar een ‘hulpwetenschap’ van de literatuurstudie, maar vooral de laatste tijd wordt de nauwe band ervan beklemtoond met literatuurwetenschappelijke problemen als interpretatie, receptie of tekstgenese. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de mogelijkheid d.m.v. de computer verschillende versies en varianten van een tekst gelijktijdig ‘aanwezig’ te stellen (zgn. hypertekst). Zie ook genetische studies.

Literatuur: W.W. Greg, ‘The Rationale of Copy-Text’ in Studies in Bibliography, 1950-51, pp. 19-36. S. Scheibe e.a., Vom Umgang mit Editionen, 1988.  D.C. Greetham, Textual  Scholarship. An introduction, 1994. M. De Smedt (red.), Tekstgenese en teksteditie, themanummer Spiegel der letteren, 1995. P. Shillingsburg, Scholarly Editing in the Computer Age: theory and practice, 1996. M. Mathijsen, Naar de letter. Handboek editiewetenschap, 1997.E. Vanhoutte & D. Van Hulle (red.), Editiewetenschap <!– in de praktijk — >, 1998.  G.J. Dorleijn, ‘Moderne editietechniek’ in Nederlandse letterkunde, 1998, pp. 372-383. M. de Smedt (red.), Teksteditie Vlaanderen 2000, 2000. H.T.M. van Vliet, ‘Varianten en correcties. De geschiedenis van de moderne editiewetenschap’ in Stilet. Tydskrif van die Afrikaanse Letterkundevereniging, 2004, 2, pp. 1-29.E. Vanhoutte & M. de Smedt (red.), Manuscript – variant – genese/genesis, 2006.