(Lat. onderwerp < Gr. tithenai = plaatsen, grondvesten). De algemene grondgedachte van een literair werk die, in tegenstelling tot het semantisch-structurele motief, in een tekst aanwezig kan zijn – als semantische structuur van gelijkenissen en verschillen – zonder expliciete verwoording. Het thema wordt geabstraheerd uit de concrete motieven die het handelingsverloop of de situatie bepalen. Wanneer bv. in een verhaal de motieven huwelijksperikelen, scheiding, nieuwe relatie e.d. voorkomen, kunnen we daaruit door superpositie en abstrahering een thema als /vergankelijkheid/ of /onmogelijkheid van duurzame liefdesrelaties/ afleiden, ook al wordt dit niet uitdrukkelijk zo verwoord. Het thema is aldus een metatalige herformulering van het grondmotief van een werk, waar vaak in de titel of ondertitel naar verwezen wordt (bv. /deugd wordt beloond/ in Richardsons Pamela or Virtue Rewarded, 1740). Overigens blijkt hieruit dat ‘motief’ en ‘thema’ relatieve begrippen zijn. Vandaar dat men er zich voor moet hoeden, los van enige context, de term motief te beperken tot vaak voorkomende objecten of personen (‘motief’ van de verboden kamer, Don Juan ‘motief’ e.d.) en de term thema tot meer abstracte eigenschappen (‘thema’ van de eenzaamheid e.d.).
Literatuur: E.H. Falk, Types of Thematic Structure, 1967. R. Trousson, Thèmes et mythes. Questions de méthode, 1981. Du thème en littérature, themanummer Poétique, 1985. F. Trommler (red.), Thematics Reconsidered, 1995. C. Bremond e.a. (red.), Thematics: New approaches, 1995.