Periodiek verschijnende publicatie (wekelijks, maandelijks …) van overwegend creatieve, kritische, informatieve of wetenschappelijke aard. Het verschijnsel ontstond in de zeventiende en achttiende eeuw, eerst in de vorm van zgn. geleerdentijdschriften (Journal des Savants, 1665; Nouvelles de la République des Lettres, 1684), daarna in de vorm van op een breder publiek afgestemde ‘spectatoriale’ geschriften (Lat. spectare = kijken naar, observeren) en ‘moralische Wochenschriften’. Beroemd zijn de Engelse The Tatler (1709), The Spectator (1711) en The Guardian (1713), weldra overal in Europa nagevolgd: Le Spectateur Français (1722), De Hollandsche Spectator van Justus van Effen (1731), enz. Het literair-historische belang van deze tijdschriften is enorm geweest: ze boden een forum voor de literaire kritiek, ze hebben bijgedragen tot het ontstaan van nieuwe tekstmodellen, gaande van de karakterschets tot de realistische roman, en ze hebben in de negentiende eeuw geleid tot het ontstaan van de vervolgroman met aangepaste, episodische structuur (Feuilleton (roman) ). Later heeft het aantal tijdschriften zich enorm uitgebreid, wat gepaard ging met een verregaande specialisering. Zo zijn er specifiek literaire tijdschriften ontstaan die nieuw creatief werk publiceren (bv. Granta, Het Liegend Konijn), andere die zich als taal- of literatuurwetenschappelijk vaktijdschrift aandienen of een combinatie brengen van creatieve en literair-kritische teksten. Daarnaast zijn er ook tijdschriften van algemene aard waarin aandacht aan literatuur geschonken wordt (net zoals de meeste kranten een letterkundige kroniek of een wekelijkse literaire bijdrage aanbieden).
Literaire en algemeen-culturele tijdschriften vormen belangrijke bronnen voor literatuurhistorici omdat literaire en andere opvattingen van de tijd er heel direct in weerspiegeld worden. Zij bieden immers een verzameling van diverse soorten metatekst, metatekstualiteit : aankondigingen en recensies (sien recensie) , informatie over literaire prijzen (sienLiteratuurprijzen ) , colloquia, congressen, enz. (het zgn. literaire leven ), terwijl polemieken (sien polemiek) , manifesten (sien manifest ) en andere strijdschriften evenmin ontbreken. Meestal zijn tijdschriften verbonden met uitgeverijen, met levensbeschouwelijke visies, met kunstopvattingen en bewegingen in de literatuur (verg. de rol van De Nieuwe Gids voor de Tachtigers , of de rol van Van Nu en Straks). Het receptieonderzoek, met zijn aandacht voor literaire normen, conventies en waarden, heeft de aandacht gevestigd op tijdschriften als onderzoeksmateriaal. Zie ook kroniek.
Literatuur: H. Brems, ‘Het literaire tijdschrift in Vlaanderen’ in Dietsche Warande en Belfort, 1980, pp. 520-526. P.J. Buijnsters, Nederlandse literatuur van de achttiende eeuw, 1984, vooral hfst. 2, 4 en 5. S. Bakker, Literaire tijdschriften. Van 1885 tot heden, 1986. P.J. Buijnsters, Spectatoriale geschriften, 1991. P. Aron & P.-Y. Soucy, Les revues littéraires belges de langue française de 1830 à nos jours, 19982. H. Bots & S. Levie (red.), Periodieken en hun kringen. Een verkenning van tijdschriften en netwerken in de laatste drie eeuwen, 2006.