De kleinste metrische eenheid (maat) die instaat voor de structurering van het vers zoals het in de klassieke, en veelal in de moderne westerse literaturen voorkomt. In Griekse en Latijnse verzen geschiedt die geleding op basis van de lengte (kwantitatief accent) der syllaben; een versvoet bestaat daar uit één (soms twee) lange en één of twee korte lettergrepen. Verzen geschreven in de meeste niet-klassieke talen daarentegen worden gemeten op basis van de klemtoon (kwalitatief accent); in een dergelijke versvoet alterneren een sterk beklemtoonde en één of meer zwak- of onbeklemtoonde lettergrepen. Gewoonlijk wordt binnen een vers (zelfs in een heel gedicht) dezelfde versvoet een vast aantal keren herhaald. Variaties zijn echter mogelijk, soms (met name op het einde van opeenvolgende verzen) behoren ze zelfs tot het metrische schema. De bekendste klassieke versvoeten zijn: de jambe ( hk ), de trochee ( kh ), de spondee ( kk ), de dactylus ( ku ), de anapest ( uk ) en de amfibrachys ( hkh ). De namen ervan zijn in de niet-klassieke talen overgenomen, hoewel zij daar vaak een andere inhoud gekregen hebben.