Verteller

 

 

(Fr. narrateur; Eng. narrator; Dts. Erzähler). Algemene term, gebruikelijk in het verhaalonderzoek, om de bemiddelende instantie aan te duiden waardoor een gebeuren als verhaal aan een lezer(spubliek) wordt gepresenteerd (in een drama is een dergelijke intermediaire instantie tussen gebeuren en toeschouwers niet aanwezig, tenzij bij episering ). De vertelinstantie mag niet gelijkgesteld worden met de biografische persoon van de auteur. Het is veeleer een medium waardoor een verhaal als zodanig ontstaat.

Men kan drie principiële mogelijkheden van ‘vertellen’ onderscheiden: 1. een (personagegebonden) ik-verteller (zie ook ik-verhaal ) die in eigen naam spreekt: ‘ik ging naar huis en toen …’; 2. een anonieme vertelinstantie, ook hij-verteller of derdepersoonsverteller genoemd (eigenlijk een ik-verteller over een hij): ‘Jan ging naar huis en toen …’ en 3. een (veeleer zeldzame) jij- of gij-verteller (eigenlijk een ik-verteller over een gij, zoals in H. Teirlincks Zelfportret of het Galgemaal, 1955): ‘jij ging naar huis en toen …’. Al deze vertellers kunnen diverse posities innemen tegenover datgene wat ze vertellen, gaande van directe betrokkenheid tot uiterste afstandelijkheid (zie focalisatie , point of view ).

Volgens een andere typologie onderscheidt G. Genette homodiëgetische, autodiëgetische en heterodiëgetische vertellers. Homodiëgetische vertellers behoren tot de wereld van hun verhaal, waarin ze een secundaire rol (zgn. witness-narrator) dan wel een centrale rol (zgn. protagonist-narrator) kunnen spelen. Autodiëgetische vertellers vormen eigenlijk een subgroep van de homodiëgetische vertellers: het zijn vertellers die hun eigen verhaal vertellen. Heterodiëgetische vertellers daarentegen behoren helemaal niet als personage tot de situaties waarover ze verslag uitbrengen, maar staan buiten of boven de fictionele wereld. Zie ook diegesis, narratologie.

Overigens kan een verhalende tekst verschillende vertelinstanties omvatten: zie inbedding .

Literatuur: G. Genette, Discours du récit, 1972. F.K. Stanzel, Theorie des Erzählens, 1979. Ch. Otten & G.D. Smith, The Voice of the Narrator in Children’s Literature: insights from writers and critics, 1989.