Vierheffingsvers

Vers waarin vier sterk beklemtoonde lettergrepen (heffingen (sien heffing) in afwisseling met ‘dalingen’ voorkomen (een daling omvat een willekeurig aantal zwak- of niet-beklemtoonde lettergrepen tussen twee heffingen in, en eventueel vóór de eerste en/of na de laatste heffing). Het vierheffingsvers was gebruikelijk in de Oudgermaanse poëzie; drie heffingen van een dergelijk vers werden gewoonlijk verbonden door alliteratie*. Het Middelnederlandse heffingsvers was een voortzetting van het Oudgermaanse, maar het eindrijm nam de structurerende functie van de alliteratie over (zie vers ).

Bv.      Eg’diœs, waer béstu bléven?

            Mi lánct na d’, ghesélle myn.

            Du cóors die dóot, du l’ets mi tléven.            (Egidiuslied, veertiende eeuw)

Soms grijpen auteurs terug naar principes van het oude alliteratieve vierheffingsvers. Een bekend voorbeeld is het “sprung rhythm”, een complex metrisch systeem gedefinieerd en toegepast door de Engelse dichter G.M. Hopkins (1844-1889), dat door het gebruik van sterke beklemtoning, door het onbepaald-zijn van het aantal onbeklemtoonde lettergrepen en door alliteratieve klankeffecten duidelijk schatplichtig is aan het middeleeuwse vers. De late ontdekking van Hopkins’ werk (1918) leidde tot een herwaardering van deze oude versprincipes; de invloed daarvan merken we o.a. bij T.S. Eliot, D. Thomas, T. Hughes.

Literatuur: D. Lawton (red.), Middle English Alliterative Poetry and Its Literary Background, 1982.