Volksboek

 

1. Benaming voor populaire, meestal anonieme werken die vanaf de vijftiende eeuw onder het volk werden verspreid via leurders (colportage) en marktkramers (Eng. chapbooks < chapman = marskramer). Men spreekt ook van blauwboekskens (Fr. livres bleus) vanwege de blauwe omslag. Het gaat hier niet alleen over verhalende teksten: er waren ook almanakken bij, tover- en bezweringsboekjes, liederboekjes, werkjes over tafelmanieren of handleidingen om te leren spellen en lezen, enz.

2. In engere zin synoniem voor prozaromans : een voor de burgerij bestemde bewerking in proza van oudere epische verhalen of soms nog een oorspronkelijk laatmiddeleeuws prozaverhaal. Deze uitgaven waren aanvankelijk (vijftiende-zeventiende eeuw) zeer verzorgd en vaak fraai geïllustreerd, maar latere drukken en/of bewerkingen ervan zijn gaandeweg slordiger – en goedkoper – geworden. Men noemt ze dan volksboek in de eerste betekenis. Een voorbeeld is Historia von D. Johan Fausten (1587).

Literatuur: L. Debaene, De Nederlandse Volksboeken, 1951. E.K. Grootes, ‘De bestudering van populaire literatuur uit de zeventiende eeuw’ in Spektator, 1982-83, pp. 3-24.  L. Andries & G. Bollème (red.), Les contes bleus, 1983.  T. Watt, Cheap Print and Popular Piety, 1550-1640, 1991. B. Gotzkowsky, Volksbücher (bibliografie), 2 vols., 1991-1994. A. Thijs, ‘Twee minnaars van het oude volksboek: Emile H. van Heurck en G.J. Boekenoogen’ in P. Delsaerdt & M. de Schepper (red.), Letters in de boeken, 2004, pp. 267-274.