Versvorm waarin de traditionele verstechniek slechts gedeeltelijk of zelfs helemaal niet is aangewend: het METRUM ontbreekt en meestal ook het rijm (schema); de verslengte is onregelmatig, de strofebouw onvast of gewoon onbestaande.
Waar de term ‘vers libres’ aanvankelijk werd gebruikt voor verzen die enkel in lengte onregelmatig waren (zoals die waarin La Fontaine zijn fabels schreef), breidde die ‘vrijheid’ zich bij de Amerikaanse dichter Walt Whitman (Leaves of Grass, 1855) en bij de Franse symbolisten (tweede helft negentiende eeuw) uit tot andere verstechnische aspecten. In het Nederlandse taalgebied waren het vooral de expressionisten die na de Eerste Wereldoorlog de doorbraak van deze versvorm bewerkten. Via andere modernistische stromingen die daarop volgden, geraakte het vrij vers algemeen in gebruik.
Omdat het ritme van het vrij vers niet langer gedetermineerd wordt door melodie en harmonie, de traditionele waarden van het vers , kan het sterker de nadruk leggen op de inhoud van het gedicht. De versgrens kan zelfs een onderwerp van experiment worden. Een onvermijdelijk gevolg van dit alles is, dat de eenheid van het vrije vers meer van binnenuit moet komen, m.a.w. organischer moet zijn. Dit vereist o.a. een grotere trefkracht van de beeldspraak, een functioneler aanwenden van interpunctie en van allerlei rijmsoorten (geen rijmschema’s echter!), een verhoging van klankexpressiviteit en een frequenter en verfijnder gebruik van herhaling, parallellisme en contrast.
Literatuur: Ch.O. Hartman, Free Verse. An essay on prosody, 1980. H. Brems, De dichter is een koe. Over poëzie, 1991. C. Scott, Reading the Rhythm: the poetics of French free verse 1910-1930, 1993.