Term uit het Russisch futurisme (Chlebnikov, Kroetsjenick) ter aanduiding van een strikt persoonlijke, ‘transmentale’ taal, die verder wil reiken dan de woorden uit de dagelijkse omgangstaal en zo dicht mogelijk wil aansluiten bij de oorspronkelijke inspiratie (uitroepen, gemurmel, getater …). Zaum is aldus vergelijkbaar met bepaalde vormen van primitivisme of kindertaal (bedmonologen, aftelrijmpjes …) en met de aspiraties van non-figuratieve schilderkunst die expressief wil zijn ‘voorbij het beeld’. De belangrijkste kenmerken van zaum zijn dislocatie van de syntaxis en bijzondere aandacht voor grafische en fonetische aspecten van de ‘woorden’ en voor de rol van suffixen en prefixen.
Literatuur: V. Chlebnikov, Zaoum (vert. en.samenstelling J.H. Mysjkin), 1989. E.K. Beaujour, ‘Zaum’ in Dada/Surrealism, 1972, pp. 13-18.