Dandyisme

(Eng.). Levenshouding en gedragsstijl gekenmerkt door een extreme zucht naar modieuze geavanceerdheid en naar aristocratische idealen als distinctie en gratuit raffinement. Als type houding (personagetype zowel als kunstenaarstype) is het dandyisme vooral te begrijpen als een reactie tegen de sociale nivellering en het platte materialisme die het gevolg zijn van een utilitair denkende burgerlijke maatschappijmoraal. De bohemien, de schijnbare tegenpool van de aristocratisch optredende dandy, leeft zijn protest uit op plebeïsche manier door voor de zelfkant van de maatschappij te kiezen.

Aan de grondslag van het dandyisme als existentieel en literair gegeven ligt de persoon van en de mythevorming rond George Bryon Brummell, die leefde tussen 1778 en 1840. Deze wist zijn tijdgenoten uit het mondaine Londense societyleven, waaronder koning George IV, te verbluffen met zijn extravagante levensstijl, zijn geraffineerde kledij en zijn geestige conversatie. Om zijn bestudeerd provocerend optreden liet men hem in een aantal ‘fashionable novels’ figureren, bv. in Granby (1826) van T.H. Lister en in Pelham, or the Adventures of a Gentleman (1828) van E. Bulwer-Lytton. De ‘fortune littéraire’ van Brummell en het dandygegeven zouden zich omstreeks 1830 in Frankrijk voortzetten. Balzac zal een aantal dandy’s in zijn omvangrijke oeuvre ten tonele voeren en er zich theoretisch over bezinnen in Traité de la vie élégante (1830). Een belangrijke tekst is Du dandyisme et de Georges Brummell (1845) van J. Barbey d’Aurevilly, waarin het dandyisme als een zijnswijze wordt beschreven. In het werk en leven van Baudelaire en Huysmans (À rebours, 1884) speelt het dandyisme eveneens een belangrijke rol. In het laatnegentiende-eeuwse Engeland is het vooral Oscar Wilde die er aanzienlijke sociale en literaire roem mee behaalt (The Picture of Dorian Gray, 1891). Wat de Nederlandse literatuur betreft dienen Louis Couperus en Lodewijk van Deyssel vermeld te worden.

Het type van de verfijnde hoveling uit de Renaissance en de achttiende-eeuwse chevalier zijn inspiratiebronnen voor het optreden van de dandy, dat verder gekenmerkt wordt door een geblaseerde onverschilligheid ten opzichte van sociale problemen en hooghartig misprijzen van het alledaagse. De dandy maakt van zijn leven een zelfvoldaan kunstwerk. Met spitse paradoxen en andere verbale snedigheden zal hij zijn eigen dandyisme als spel relativeren. Vaak heeft men het dandyisme als een louter formeel spel beschouwd, een vrijblijvende maskerade die een grote leegte moet verhullen. Anderen zien het als een wanhopige poging tot vormgeving van een door ontgoocheling, walging of oververzadiging uitgehold levensgevoel.

Literatuur: H. Kreuzer, Die Boheme, 1968. K. Reijnders, Onder dekmantel van etiket, 1971. E. Moers, The Dandy. Brummell to Beerbohm, 1978 (1960). H. Gnüg, ‘Dandy und Don Juan-Typ’ in Arcadia, 1987, pp. 164-179. J.R. Feldman, Gender on the Divide. The dandy in modernist literature, 1993. A. Montandon, L’honnête homme et le dandy, 1993. L. Dirikx, Louis Couperus en het decadentisme: een thematologische confrontatie, 1993.