Eenheid van handeling, plaats en tijd

Bindende regels (vandaar ook wet der drie eenheden) voor het schrijven van tragedies (sien tragedie), in hun geheel ten onrechte toegeschreven aan Aristoteles, maar met kracht van wet voor het eerst neergeschreven door de Italiaan Castelvetro in 1570 en even later in Frankrijk door Jean de la Taille en Jean Mairet, die gedurende 200 jaar het uitzicht van de Franse tragedie bepaald hebben. In Engeland en Spanje daarentegen werd aan deze regels voorbijgegaan. De eenheid van handeling (unité d’action) bepaalt dat er slechts één handeling mag zijn, die niet wordt gediversifieerd en niet omlijst door subhandelingen. De onderdelen van de actie moeten daarbij zo gerangschikt zijn dat bij verwisseling of weglating van onderdelen een geheel ander totaalbeeld zou ontstaan (Aristoteles). De eenheid van plaats vereist dat de handeling zich moet voltrekken op één, onveranderd blijvende plaats of althans op de grenzen van de plaats van het gebeuren. De eenheid van tijd bepaalt dat het tijdsverloop van de handeling in het stuk een totaal van 24 uur niet mag overschrijden.

Hoewel bijna alle Griekse drama’s eenheid van handeling, plaats en tijd vertonen, was dit toen geen ‘wet’, maar een materiële noodzakelijkheid die samenhing met de ontstaansgeschiedenis van die drama’s. De eenheid van tijd vloeide voort uit het feit dat het koor bestendig aanwezig was op het toneel zodat men geen grote sprongen in de tijd kon maken. De eenheid van plaats hing eveneens samen met de aanwezigheid van het koor en met het feit dat men slechts één decor gebruikte. De eenheid van handeling ten slotte is een erfenis van de koorzang die aan de basis lag van het Griekse toneel en zelf omzeggens geen handeling bevatte. Het kleine aantal spelers (dramatis personae) liet trouwens niet toe een nevenhandeling in te schuiven.

Literatuur: R. Bray, La formation de la doctrine classique en France, 1951, pp. 240-288. G. Védier, Origine et évolution de la dramaturgie néo-classique, 1955.