(Lat. femina = vrouw). Benaming voor een literatuurbeschouwing die vanaf de jaren 60 van de twintigste eeuw de aandacht vestigt op de problematiek van de vrouw als auteur, als romanpersonage, zowel in de kritiek als in de literatuurwetenschap. Centrale gegevens zijn de afwijzing van de heersende ‘fallocratie’, van de vanzelfsprekendheid waarmee typisch mannelijke categorieën en normen geüniversaliseerd worden, de verwerping van de seksegebonden stereotypen en de zoektocht naar de eigen vrouwelijke identiteit. Dat leidt vaak tot een in twijfel trekken van de traditionele literaire canon. Zie ook Genderstudies. In de praktijk zijn er verschillende mogelijke benaderingen: herwaardering van schrijfsters die door hun sekse niet de aandacht kregen die ze verdienen; situering van vrouwelijke auteurs in hun maatschappelijke context; analyse van de openlijk of impliciet viricentrische voorstellingswijze van vrouwelijke personages door mannelijke auteurs; kritiek op man-gerichte tekstinterpretaties, enz.
Als voorlopers van feministische literatuurkritiek worden gewoonlijk Virginia Woolf (A Room of One’s Own, 1929) en Simone de Beauvoir (Le Deuxième Sexe, 1949) vermeld. Soms wordt een onderscheid gemaakt tussen eigenlijke feministische literatuurkritiek, die de verschillen tussen man en vrouw tracht te verminderen en, anderzijds, ‘gynocritics’, dat die verschillen net probeert te beklemtonen. In verband hiermee worden vaak Anglo-Amerikaanse en Franse feministen tegenover elkaar gesteld. De eersten, ook wel eens de niet-essentialisten of relativisten genoemd, leggen de nadruk op het empirisch-sociologisch aspect en houden zich vooral via historisch onderzoek bezig met de verdrukte positie van de vrouw (de mannelijke visie/representatie van vrouwen en de pogingen van vrouwen om desondanks zichzelf te zijn en zichzelf uit te drukken). De Franse ‘essentialisten’ ontkennen dat cultureel-maatschappelijk aspect niet, maar leggen primair de klemtoon op biologisch-psychologische verschillen en proberen theoretische verklaringsstructuren op te bouwen, deels gesteund op de psychanalytische theorie van J. Lacan (J. Kristeva, H. Cixous, L. Irrigaray), om de vrouwelijke stem/taal af te grenzen van de rationeel-mannelijke. Zij betogen dat er een typisch vrouwelijke schrijfwijze bestaat (écriture féminine). Vrouwen zouden, meer dan de pragmatisch ingestelde mannen, gevoelig zijn voor de fundamentele veelvoudigheid, onbepaaldheid en betekenisrijkdom van taal.
De feministische kijk op literatuur heeft in de literaire wereld burgerrecht verworven: cf. ‘women studies’ aan universiteiten, gespecialiseerde tijdschriften (bv. bij ons Chrysalis), aparte uitgeverscircuits (bv. de uitgeverij Sara in Nijmegen, en Virago, Pandora en The Woman’s Press in het Engelse taalgebied), organisaties, e.d. De verworvenheden van de lacaniaanse taaltheorie en van de Deconstructie worden ook met feministische lectuurrapporteringen verbonden, bv. in het kritische werk van Gayatri Chakravorty Spivak, en in de romans van Monica Wittig. Significant is ook de manifestatie van een nieuw subgenre, de feministische roman. Deze combineert een pseudo-autobiografisch vertelstandpunt met kenmerken van de Bildungsroman; hij heeft een realistisch karakter en is erg vrijmoedig inzake seks, vandaar misschien zijn commerciële succes (recuperatie door de mannelijke cultuur). Bekende namen zijn Erica Jong (Fear of Flying, 1974), Marilyn French, A.K. Shulman, Verona Stefan (Häutungen, 1978), Christa Wolf; in ons eigen taalgebied o.m. Andreas Burnier, Hannes Meinkema, Anja Meulenbelt, Monika Van Paemel en Kristien Hemmerechts.
LIteratuur: H. Stamperius, Vrouwen en literatuur, 1980. M. Eagleton (red.), Feminist Literary Theory: a reader, 1986. K. Hemmerechts & W. Neetens (red.), Vrouwelijkheid, mannelijkheid, literatuur, 1988 (ALW-cahier 6). D. de Costa, ‘Écriture féminine’ in W. van Peer & K. Dijkstra (red.), Sleutelwoorden, 1991, pp. 40-48. R. Buikema & A. Smelik, Vrouwenstudies in de cultuurwetenschappen, 1993. C. Belsey & J. Moore (red.), The Feminist Reader. Essays in gender and the politics of literary criticism, 19972.S. Andermahr e.a. (red.), A Glossary of Feminist Theory, 1997. J. Osinski, Einführung in die feministische Literaturwissenschaft, 1997. M. Evans, Introducing Contemporary Feminist Thought, 1997. H. Hirata, Dictionnaire critique du féminisme, 2000. U. Langner, Zwischen Politik und Kunst: feministische Literatur in den Niederlanden, die siebziger Jahre, 2002. H.A. Olson, Information Sources in Women’s Studies and Feminism, 2002. K. Oliver & L. Walsh, Contemporary French Feminism, 2004.