Eenheid van gedicht en melodie. Het lied was in oorsprong bedoeld om gezongen te worden, met of zonder instrumentale begeleiding. In vroege beschavingen was de dichter in de volksgemeenschap tegelijk componist (toondichter) en muzikant. In de middeleeuwen bekleedden de troubadours en de Minnesänger (sien Minnesang) een belangrijke plaats respectievelijk in de Franse en Duitse literatuur. Pas in de zestiende eeuw worden het dichten en het componeren twee duidelijk onderscheiden creatieve vaardigheden, niet langer verenigd in een en dezelfde kunstenaar. Sinds die tijd heeft het lied nog een andere betekenis: een lyrisch gedicht in strofevorm dat bepaalde individuele of collectieve gevoelens op eenvoudige wijze vertolkt. Het Duitse romantische ‘Lied’ streefde opnieuw naar een symbiose van dichtkunst en muziek (Goethe, Heine, Mörike, Schubert, Schumann).
Naar hun ontstaan onderscheiden we volkslied en cultuurlied, naar de stof die ze behandelen geestelijk en wereldlijk lied. Verder heeft men een gamma liedsoorten naar gelang van de inhoud, bv. religieuze liederen, natuurliederen, liefdes- of minneliederen, sociale liederen, vaderlandse en historieliederen (Historielied), dans- en drinkliederen, kinderliedjes, enz. Zie ook chanson en popliteratuur, 2.
Literatuur: H.J. Moser, Das deutsche Lied seit Mozart, 1968. S. Gut, Aspects du lied romantique allemand, 1994. C. Combarieu, Le lied (Que sais-je?), 1998.