(Eng. boze jonge mannen). Term die tijdens de jaren 60 van de twintigste eeuw vaak gebruikt werd voor jongere schrijvers uit sociaal lagere gezinnen die zich door hun universitaire vorming ontheemd voelden. Enerzijds hadden ze geen contact meer met, en zeer dikwijls geen sympathie meer voor hun oorspronkelijke familiale milieu. Aan de andere kant verkeerden ze door hun opvoeding en temperament in de onmogelijkheid zich thuis te voelen op een hoger sociaal niveau. De term kwam in gebruik vanaf het ogenblik dat Look Back in Anger (1956) van John Osborne beschouwd werd als de voorbode van een nieuw soort drama. Andere Engelse schrijvers die onder deze benaming werden gerangschikt, al gingen zijzelf daarmee niet akkoord, waren o.a. Kingsley Amis, John Wain en John Braine. Hun werk is maatschappij- en tijdskritisch, nieuw van thematiek en explosief. Het geeft uitdrukking aan hun verbittering en hun protest tegen de genoegzame, burgerlijke wereld-van-elke-dag.
De term wordt ook gebruikt om gelijkaardige vormen van jongerenprotest aan te duiden waarbij het subversieve en maatschappijkritische hoog in het vaandel wordt geschreven; bv. de zgn. ‘gestencilde revolutie’ in de Vlaamse literatuur van de jaren 60, met boze jongens als weverbergh, Herwig Leus, Jan Emiel Daele, e.a.
Literatuur: J.R. Taylor, Anger and After, 19692. Literatuur: K. Allsop, The Angry Decade, 19694. Literatuur: J. Weisgerber, ‘Situations sociales et formes romanesques. Le roman flamand (1930) et les angry young men (1950)’, in Actes du VIe Congrès de l’AILC, 1975, pp. 465-470. Literatuur:T. Anbeek, ‘Anger and Isolation: Dutch and English fiction in the fifties’, in Dutch Crossing, 24, 1984, pp. 3-12.