Bienséance(s)

(Fr. welvoeglijkheden). Begrip uit de Franse literaire esthetiek van de zeventiende eeuw. De term staat voor een kwaliteit die aan iets toegekend wordt wanneer het beantwoordt aan de morele voorschriften of de beleefdheidsconventies van een bepaalde periode. In het meervoud staat de term voor het geheel van regels en normen die uitdrukking geven aan de ethiek en het ‘savoir vivre’ van een samenleving. De eis tot bienséances kan men het best als volgt vertalen: niets in het literaire werk mag de morele of esthetische verwachtingen van het publiek doorbreken.

Volgens de eisen van de bienséances dienen de personages in een literair werk zich te gedragen volgens hun rang en stand (externe bienséance). Zo was het ongebruikelijk dat een slaaf of een vrouw in de zeventiende-eeuwse letterkunde een heldenrol vervulde. Anderzijds moet het personage ook handelen in overeenstemming met elders in het verhaal of toneelstuk gegeven karaktertrekken (interne bienséance). Bienséance kan ten slotte ook staan voor de kwaliteit van een literair werk dat de wetten van het genre, de eisen gesteld door het onderwerp of de smaak van een bepaalde periode gestalte geeft (bv. les bienséances oratoires). Zie ook decorum, vraisemblance, mimesis.

Literatuur: R. Bray, La formation de la doctrine classique en France, 1951, pp. 215-230.