De benaming van dit droefgeestige zanggenre is afgeleid van de zogenaamde blauwe noten, d.w.z. de lage noten (terts en septiem) die typisch zijn voor deze klankkleur. Oorspronkelijk zijn blues volksliederen van de zwarte slaven in de zuidelijke Amerikaanse staten. Op een zwaarmoedige en geresigneerde toon bezingen ze hun uitzichtloze situatie of liefdesproblemen. Net als de ietwat oudere spirituals (Kyk Spiritual) ontstond de blues rond 1870/1880 uit de verbinding van Afrikaanse ritmes en eigen kerk- en volksliederen. Doorgaans bevat een bluessong drieregelige strofen (driemaal vier maten) waarvan de eerste gedeelten met enige variatie steevast herhaald worden.
In de twintigste eeuw werden de authentieke blues, die het droeve bestaan van zwarten in een blanke wereld bezongen, opgenomen in de ‘black consciousness’-beweging, als één van de eerste vormen van zwarte mondigheid, als een eigen zwarte cultuurvorm. Daarnaast gingen de blues ook een belangrijke rol spelen in de steeds groter wordende muziek- en entertainmentindustrie. Bij de ontwikkeling van populaire muziekgenres als rhythm and blues, rock-’n-roll en soulmusic greep men vaak terug naar klassieke bluesschema’s.
Literatuur: P. Garon, Blues and the Poetic Spirit, 1978. P. Oliver, Screening the Blues, 1993. G. Herzhaft, Le blues (Que sais-je?), 19994.