(Fr. drame bourgeois). Toneelspel uit de tweede helft van de achttiende eeuw, te situeren tussen komedie en tragedie. Het verdwijnen van de sociale en culturele monopoliepositie van de adel en het verminderen van de strakke, academische beregeling van genres en van kunst in het algemeen, verklaren het succes van dit tussengenre dat uiting gaf aan de verzuchtingen van de burgerij. Deze burgerlijke drama’s behandelen huiselijke problemen en persoonlijke onfortuinlijkheden, zoals ongelukkige huwelijken, bankroeten, verleidingen e.d. Het tragische wordt vervangen door geloof in de ratio, in de natuur en in de zekerheid dat het geluk afhangt van een meer rechtvaardige verdeling van het welzijn. Als dusdanig willen deze stukken een les van toegepaste moraal zijn en schilderen zij niet zozeer individuele personages als wel sociale condities en maatschappelijke rollen.
Het sentimentalisme van de achttiende eeuw heeft ook in dit burgerlijk drama diepe sporen nagelaten, getuige hiervan de verheerlijking van de deugd, de melodramatische pathos, het veelvuldig gebruik van de coup de théâtre (verrassende wending) en tableaux vivants (kyk vivant), het overwicht van de declamatorische toon op de dramatische handeling en een voorkeur voor de happy ending (kyk Happy end(ing)).
Bekende vertegenwoordigers van het genre zijn in Frankrijk Diderot met o.m. Le père de famille (1758) en Le fils naturel (1757); in Duitsland Lessing (Miss Sara Sampson, 1755) en ten dele ook de succesrijke dramaturg Kotzebue (Kind der Liebe, 1790); in Engeland Lillo (The London Merchant, 1731).
Literatuur: P. Szondi, Die Theorie des bürgerlichen Trauerspiels im 18. Jh., 1973. K.S. Guthke, Das deutsche bürgerliche Trauerspiel, 1994.