Classicisme

Voor de etymologie, zie klassiek; men spreekt ook van neoclassicisme (Gr. neos = nieuw) of, enigszins denigrerend, van pseudoclassicisme (Gr. pseudos = vals). In het algemeen: navolging van de Grieken of Romeinen in de architectuur, de beeldende kunsten, de literatuur. Als literair periodebegrip verwijst de term meer in het bijzonder naar de achttiende (deels ook einde zeventiende en begin negentiende) eeuw, d.i. de tweede fase van het klassieke tijdvak. In deze tweede fase verstrakt de navolging van de ouden, soms als reactie op de grillige barok, en wordt ze zelfs een factor van verstarring, wat zal leiden tot de emancipatie van het individu en van het sentiment in de romantiek.

In het classicisme is het klassieke evenwicht van de menselijke vermogens doorbroken in het voordeel van de rede (rationalisme), en verliest de relatie met de oudheid haar directheid en haar vermogen tot stimulering van artistieke creativiteit. De positieve navolging van de antieken, de levende confrontatie maakt plaats voor een meer receptieve instelling, voor een slaafse nabootsing van vaste normen die men niet langer aan de antieke modellen zelf ontleent, maar aan afgeleide voorbeelden (vooral aan de Franse klassieken). Strikte naleving van de voorschriften was een eis, evenals harmonie, discipline en symmetrie op persoonlijk-emotioneel, maatschappelijk en artistiek gebied. De literatuur pretendeert de menselijke natuur in haar ‘universele’ trekken te weerspiegelen, maar geeft in feite een selectief en tendentieus, conventioneel-idealiserend beeld weer (eisen van bienséance, decorum en vraisemblance; zie ook mimesis).

Dat alles had een zeer restrictief effect. Techniek en vakmanschap werden eenzijdig beklemtoond; steriel intellectualisme en gebrek aan inspiratie zijn vaak gehoorde verwijten. Voor het Italiaanse classicisme moeten we vooral Alfieri en V. Monti vermelden (achttiende eeuw). In Frankrijk bloeit het classicisme onder Lodewijk XIV en in heel de achttiende eeuw (bv. Marivaux, Beaumarchais, Voltaire); vanuit Frankrijk wordt de rest van Europa beïnvloed. In Engeland vindt men o.a. Dryden en Pope; in de Nederlanden wordt de doorbraak van het Franse classicisme vooral geconcretiseerd in de stichting van het genootschap Nil Volentibus Arduum (Amsterdam, 1669); in Duitsland is er een ‘vorbarokker Klassizismus’ met Opitz, en later een classicistische reactie op de barok met Gottsched. Ook na de romantiek heeft men in de literatuur heroplevingen van de klassieke stijl en geesteshouding gekend. Men gebruikt dan echter meestal de term neoclassicisme. Zo heeft men in Frankrijk een neoclassicisme op het einde van de negentiende eeuw, dat reageert tegen het symbolisme en tegen de formele ongebondenheid van het vrije vers (Charles Maurras). In Duitsland is de ‘Neuklassik’ omstreeks 1910 een reactie tegen het naturalisme en het impressionisme (P. Ernst, W. von Scholz, S. Lublinkski). In de Nederlandse literatuur is het begrip niet zo gebruikelijk; wellicht is het toepasbaar op een auteur als Carel Vosmaer (1826-1888).

 

Literatuur: H. Peyre, Qu’est-ce que le classicisme?, 1964. Literatuur: R. Wellek, ‘The Term and Concept of “Classicism” in Literary History’ in E.R. Wasserman (red.), Aspects of the Eighteenth Century, 1965, pp. 105-128. Literatuur: A.O. Aldridge, ‘The Concept of Classicism as Period or Movement’ in Neohelicon, 1973, pp. 230-243. Literatuur: A. Kibedi-Varga, Les Poétiques du classicisme, 1990. Literatuur: E. Bury, Le classicisme: l’avènement du modèle littéraire français 1660-1680, 1993.