(Lat. samenplaatsing). Term afkomstig uit de linguïstiek, meer bepaald uit de studie van woordenschat (lexicologie) en woordbetekenissen (semantiek), die soms ook in de stilistiek gehanteerd wordt. De collocaties van een woord zijn de lexicale syntagmatische relaties die het woord kan aangaan; het gaat, eenvoudiger gezegd, om het lexicale ‘gezelschap’ dat een woord om zich heen verkiest, duldt of weigert. Dit betreft een zuiver statistisch gegeven. Zo heeft een woord ‘hectaren’ bv. ‘bos’ en ‘bouwgrond’ als waarschijnlijke collocaties, terwijl het samengaan binnen één syntagma van ‘hectaren’ met ‘vee’ al wat minder frequent zal voorkomen en met ‘democratie’ of met ‘geheugen’ nog veel minder.
De studie van de combinatorische eigenschappen van woorden is vooral nuttig bij een analyse van de samenhang of cohesie van een tekst. Literaire teksten vertonen vaak zeer onwaarschijnlijke collocaties (verg. metaforen zoals ‘de hectaren van het geheugen’ bij H. de Coninck, surrealistisch taalgebruik, enz.), terwijl te frequente woordverbindingen als ‘klateren’ met ‘beekjes’ veroordeeld worden als cliché*. Voor een functioneel inzicht in tekstuele cohesie of de (schijnbare) doorbreking ervan is dit louter statistische begrip echter nogal beperkt; in dit opzicht biedt de structurele semantiek (zie isotopie*, seem*, metafoor*) meer perspectieven voor de literatuurstudie.
Literatuur: M.A.K. Halliday & R. Hasan, Cohesion in English, 1976, vooral pp. 284-291. R. Murray, ‘Poetry and Collocation’ in Style, 1980, pp. 216-234. eeth?’ in English Studies, 1996, 4, pp. 37-56. G. Booy, Een web van woorden, 2006.