Concrete poëzie

Verzamelnaam voor modernistische poëzievormen die datgene wat materieel-concreet is aan de taal (klank, grafische vorm), bij uitstek gebruikt willen zien voor het maken van poëzie. De taal wordt hoofdzakelijk beschouwd als grondstof waarmee een autonoom object kan gemaakt worden. Historisch gezien ontwikkelde de concrete poëzie zich vanaf Mallarmé (Un coup de dés jamais n’abolira le hasard, 1897) over futurisme, dada, De Stijl (Theo van Doesburg) en het lettrisme, om rond 1955 definitief gestalte te krijgen in de ‘Konstellationen’ van E. Gomringer. Zij komt voor als een vermenging van poëzie en muziek (akoestische of fonetische poëzie) of poëzie en grafiek (visuele poëzie). Wat de subgenres betreft, bestaat er een grote terminologische onduidelijkheid. Men spreekt o.m. over figuurgedichten (kyk figuurgedicht), typogrammen, constellaties, ‘poweemobjekten’ (Herman Damen), enz. Verdere ontwikkelingen zijn de spatiale en de kinetische poëzie, die gebruikmaken van de driedimensionale ruimte. De poesia visiva (It.), of visieve poëzie (ook visiepoëzie) combineert tekst, fotografie en knipsels tot collages met maatschappijkritische bedoelingen. In het Nederlandse taalgebied werd de concrete poëzie voornamelijk beoefend rond het tijdschrift De Tafelronde (1953-1981) van Paul de Vree. Bv. Paul de Vree, Zimprovisaties (1968). Zie ook grafische aspecten,)
Literatuur: H. Damen, Langer Vers. Taal mobiliseren 1966-1972, 1973. Concrete Poetry, themanummer Poetics Today, 1982. V. Pineda, ‘Speaking about Genre: the Case of Concrete Poetry’ in New Literary History, 1995, pp. 379-393. K.D. Jackson, e.a. (red.), Experimental Visual Concrete. Avant-garde poetry since the 1960s, 1996. H. Ottenhof, De letter te lijf: beeldvorming van concrete en visuele poëzie in Nederland en Vlaanderen, 2005.