Connotatie

(Lat. con-notare = van een bijkomend merkteken voorzien; verg. denotatie < Lat. denotare = aanduiden). Het geheel van associaties die door een woord kunnen worden opgeroepen, maar die niet behoren tot de grondbetekenis of cognitieve betekenis (= denotatie) van dat woord. Zo verwijst de denotatieve betekenis van het woord ‘zilver’ naar een bepaald metaal, maar in de volgende verzen uit Boutens’ ‘Nachtstilte’ (uit Vergeten liedjes, 1909):
Stil, weest stil: op zilvren voeten
Schrijdt de stilte door den nacht
associeert de dichter datzelfde woord met ‘iets kostbaars, iets teders, iets voornaams’, betekenisaspecten die in dit geval de connotatie van ‘zilver’ uitmaken. De connotatie van een woord kan sterk individueel zijn, en een dichter zal daar gebruik van maken om zijn woorden meer draagwijdte en diepte te schenken; deze toegevoegde betekenis kan echter ook cultureel geconditioneerd zijn.
Literatuur: C. Kerbrat-Orcecchioni, La connotation, 1977. B. Garza-Cuaron, Connotation and Meaning, 1991. W. Martin, ‘Lexical ambiguity by connotation’ in P. Bogaards e.a. (red.), Quitte ou double sens, 2001, pp. 223-237.