Cursiefje

(Lat. lopend, cursief). Kort humoristisch prozastukje, soms met een diepere filosofische ondertoon, dat aspecten van het dagelijkse leven weergeeft. De realiteit wordt nauwkeurig geobserveerd en met milde humor gerelativeerd. Niet zelden eindigt het cursiefje op een pointe. Het verscheen oorspronkelijk in de krant in cursieve druk, vandaar de naam; nu vindt men cursiefjes ook in weekbladen, gebundeld in boeken, of op radio en televisie. Aan zijn journalistieke oorsprong dankt het genre zijn populariteit: de lezer voelt zich direct en persoonlijk aangesproken ‘op zijn niveau’. Het cursiefje ligt nog steeds in het grensgebied tussen journalistiek en literatuur; de cursiefjes van Carmiggelt worden beschouwd als literatuur, maar die van Blokker bv. rekent men veeleer tot de journalistiek. Zie ook column.
Het genre is soms moeilijk af te bakenen van de humoreske; deze laatste is wat meer uitgewerkt, heeft vaak een fictioneler karakter, en staat verder van de journalistieke wereld. Hoewel men bepaalde voorlopers zou kunnen aanduiden (bv. H. Heijermans’ Falklandjes, 1894-1911), is Simon Carmiggelt de eigenlijke schepper van het genre. In Vlaanderen waren Louis Verbeeck en Jos Ghysen bekende cursiefjesschrijvers.
 Literatuur: J. de Ceulaer, Het cursiefje, 1975. B. Kemp, ‘Het cursiefje’ in Speciaal voor ons, 1982, pp. 39-48. L. Geerts, ‘Het cursieve oeuvre van Carmiggelt: de rest van je leven’ in Id. Het gras in de duinen, 1993, pp. 66-75.