(Fr. journal intime; Eng. diary; Dts. Tagebuch). Verzameling van korte, chronologisch geordende en gedateerde aantekeningen waarin een al of niet bekend persoon van dag tot dag zijn ervaringen weergeeft. Het dagboek kan variëren van een zakelijke opsomming van externe gebeurtenissen tot een intieme persoonlijke weergave van stemmingen en gevoelens.
Sporen van dagboekliteratuur vinden we reeds terug in de oudheid. Tijdens de middeleeuwen en de renaissance zijn dagboeken eerder verwant met kronieken (kyk kroniek). Ze bevatten vooral externe gebeurtenissen van historisch of algemeen-cultureel belang. Het verslag van een reis bv. werd vaak in dagboekvorm gepresenteerd (zie reisbeschrijving). Engeland is de bakermat van de meer persoonlijke dagboekcultuur. Het fenomeen duikt op vanaf de zestiende eeuw, maar dagboekschrijven wordt vooral in de achttiende eeuw populair wanneer de geletterdheid onder de burgerij toeneemt. Het genre past ook uitstekend binnen de romantiek en het piëtisme, die het belang van de subjectiviteit erkennen. Dat de innerlijke gemoedsbewegingen meer centraal komen te staan, blijkt uit de Franse term ‘journal intime’. Voor kunstenaars wordt het bon ton om persoonlijke gevoelens en gedachten neer te schrijven. Kunstenaarsdagboeken bevatten naast boeiende biografische informatie vaak ook algemeen-culturele gegevens. Auteurs als Lord Byron, Goethe, Stendhal, Tolstoï, Kierkegaard en Cocteau hielden een dagboek bij. Heel wat bekende dagboeken waren evenwel oorspronkelijk niet voor publicatie bestemd. Ze werden posthuum uitgegeven, meestal door nabestaanden van de auteur, zo bv. het dagboek van Anne Frank.
Kenmerken van het dagboek zijn de chronologische opbouw, het fragmentarische karakter en de persoonlijke intieme toon, weerspiegeld in de ik-vorm. Deze elementen blijven bewaard in de fictieve dagboeken of pseudodagboeken die vanaf de achttiende eeuw populair worden in de literatuur.
Voor de lezer ligt de charme van het dagboek vooral in de confrontatie met een ‘document humain’. Het genre schept een bijzondere intimiteit en bevredigt de nieuwsgierigheid van de lezer, die a.h.w. toegang krijgt tot de binnenwereld van de ander. Voor de dagboekschrijver zelf heeft het dagboek vaak een therapeutische functie. Al schrijvend komt hij/zij in het reine met zichzelf. Zie ook bekentenisliteratuur.
Literatuur: M. Jürgensen, Das Fiktionale Ich. Untersuchungen zum Tagebuch, 1979. H. Warren, Het dagboek als kunstvorm, 1987. M. Allam, Journaux intimes. Une sociologie de l’écriture personnelle, 1996. M. Heinrich-Korpys, Tagebuch und Fiktionalität: Signalstrukturen des literarischen Tagebuchs am Beispiel der Tagebücher von Max Frisch, 2003. Ph. Lejeune & C. Bogaert (red.), Le journal intime: histoire et anthologie, 2006.