Dichtgenootschappen

Benaming voor verenigingen van dichters in de Nederlanden vanaf het einde van de zeventiende tot diep in de achttiende eeuw. Ze streefden ernaar de dichtkunst te bevorderen en daartoe organiseerden ze, zoals de vroegere rederijkerskamers, (kyk Rederijkers (kunst) ) regelmatig dichtwedstrijden. Het onderwerp (vaak met betrekking tot de ‘verheffing’ van de zeden) en de regels werden door de beschermheren of mecenassen en de hoofdleden bepaald. Doordat de winnaars meestal automatisch lid werden, kreeg het genootschap stilaan het uitzicht van een club. Veel hoogstaande poëzie is er in die middens niet geschreven; de juryleden van de wedstrijden beoordeelden vooral grammaticale, metrische en rijmkwaliteiten. Bekende genootschappen waren o.m. het Amsterdamse ‘Concordia et Libertate’ en het Utrechtse ‘Dulces ante omnia Musae’ (met Van Alphen en Bellamy). Zie ook genootschap (literair -).

Literatuur: W. van den Berg, ‘Sociabiliteit, genootschappelijkheid en de orale cultus’ in M. Spies (red.), Historische letterkunde, 1984, pp. 151-170. W.W. Mijnhardt, Tot heil van ’t menschdom. Culturele genootschappen in Nederland, 1750-1815, 1988. K. Singeling, Gezellige Schrijvers. Aspecten van letterkundige genootschappelijkheid in Nederland, 1750-1800, 1991.M. de Vries, Beschaven. Letterkundige genootschappen in Nederland, 1750-1800, 2006.