Dieptestructuur/oppervlaktestructuur

Begrippenpaar geïntroduceerd door N. Chomsky (zgn. standaardversie – 1965 – van de transformationeel-generatieve theorie). De dieptestructuur betreft een abstract onderliggend niveau van syntactische representatie waarop de semantische interpretatie van een oppervlaktestructuur steunt. Deze laatste bestaat uit een concrete reeks hiërarchisch geordende lexicale en grammaticale morfemen.
In de literatuurstudie wordt dit begrippenpaar toegepast in de context van een structuralistisch geïnspireerde tekstanalyse, m.n. bij het bestuderen van de ‘onderliggende’ thematiek van een tekst.
In deze visie gaat men ervan uit dat de stilistische oppervlaktestructuur van een tekst het resultaat is van een aantal transformaties (tekstbewerking) toegepast op de dieptestructuur van die tekst. Tekstinterpretatie heet dan het reconstrueren van één of meer dieptestructuren door middel van een semantische derivatie. Op microvlak gaat het om dieptestructuren die (zoals in de chomskyaanse grammatica) ten grondslag liggen aan de formeel-syntactische zinnen van een tekst. De macrodieptestructuur (of tekstdieptestructuur) is daarop gebaseerd, maar ligt a.h.w. nog ‘dieper’, d.w.z. ze is nog abstracter en heeft betrekking op de semantische representatie van een hele tekst. Een semantische analyse van literaire teksten zou aldus lopen van de stilistische oppervlaktestructuur naar de semantische dieptestructuur van de zinnen en vandaar naar de semantische macrodieptestructuur van de globale tekst. Het ‘bestaan’ van zo’n semantische macrostructuur wordt gepostuleerd om een aantal ‘feiten’ te kunnen verklaren zoals de coherentie van een tekst en de mogelijkheid om teksten te parafraseren en te resumeren, ook al is de concrete verwoording, d.w.z. de stilistische oppervlaktestructuur, vervaagd.
Vooral onder impuls van de Franse semioticus A. J. Greimas, met zijn zgn. narratieve grammatica, wordt het begrippenpaar diepte- en oppervlaktestructuur ook in de verhaalstudie gebruikt, zij het vaak op een sterk metaforische wijze (vervaging van de analogie met de chomskyaanse grammatica). De termen dienen dan om een onderscheid te maken tussen bepaalde latente of abstracte verhaalkenmerken enerzijds en die welke zichtbaar in de tekst verschijnen anderzijds. Dieptestructuur in deze zin komt overeen met de fabula (niveau van de fictionele werkelijkheid: de verhaalmotieven in hun logisch-chronologisch verband) en de oppervlaktestructuur met suzjet (niveau van de tekstuele presentatie: de verhaalmotieven zoals ze in een specifieke tekst geordend zijn, inclusief mogelijke flashbacks e.d.).
Literatuur: T.A. van Dijk, Tekst Taal Teken, 1970, vooral hfst. 8.