Verhaal met dieren als ‘personages’. Er bestaan verschillende soorten.
1. Het dierensprookje is een van de oudste vormen van dierenverhalen. Aan de dieren die erin optreden, worden menselijke eigenschappen toegekend.
2. Een dierenfabel is een verhaal met een moraliserende bedoeling. De Indische literatuur had talloze dergelijke fabels. Later zijn die via Griekse (Aesopus) en Latijnse (Phaedrus) bewerkingen door de Europese literatuur overgenomen (zie fabel). Bv. Esopet (dertiende eeuw).
3. De benaming dierenepos wordt gebruikt om een langer verhaal aan te duiden dat draait rond één of enkele dieren die een rol spelen vergelijkbaar met de (menselijke) held van een epos of ridderroman. Vaak is het satirisch van inslag. Bv. Vanden Vos Reynaerde (dertiende eeuw).
4. Vanaf de negentiende eeuw zijn er pogingen geweest om het dier in zijn eigen dierlijk bestaan tot literair object te maken, los van satirische of moraliserende bedoelingen. Voor de hedendaagse Nederlandse literatuur kunnen we vooral de dierenverhalen (ook voor kinderen) van A. Koolhaas en T. Tellegen vermelden.
Zie ook bestiarium*.
Literatuur: H.R. Jauss, ‘Untersuchungen zur mittelalterlichen Tierdichtung’ in Alterität und Modernität der mittelalterlichen Literatur, 1977, pp. 49-152. Literatuur: F.P. Knapp, Das lateinische Tierepos, 1979. J. Goossens & T. Sodmann (red.), Reynaert, Reynard, Reynke, 1980. P. Wackers, ‘Die mittelalterliche Tiergeschichte: satira oder fabula’, in G. Bianciotto & M. Savat (red.), Epopée animale, fable, fabliau, 1981. B. Jahn & O. Neudeck (red.), Tierepik und Tierallegorese, 2004. W. Kusters, ‘Denkende dieren: over dierenverhalen van Toon Tellegen en A. Koolhaas’ in Werkblad voor Nederlandse didactiek, 1995-96, 4, pp. 7-16.