Gedicht waarin het laatste woord van elke regel rijmt op het voorlaatste woord en soms een verbluffend, satirisch antwoord geeft op de vraag die in die regel gesteld is. Dit genre was bijzonder in trek bij de rederijkers en de Neolatijnse humanistische dichters (o.a. Janus Secundus = Jan Everaerts). Bv. ‘Waarvoor acht men nu Monnicken ende Papen? Apen’ (Heyns Adriaensz., ca. 1560).