Recente vorm van literatuurkritiek die de aandacht vraagt voor de relaties tussen literatuur en de bredere biologische realiteit waarin ze, zoals elke andere cultuurvorm, ligt ingebed. Bijzondere interesse gaat naar hoe de natuur (met zijn steeds meer bedreigde biodiversiteit) en de menselijke omgang ermee worden weergegeven in teksten, of net niet, mede afhankelijk van het genre. Dit gebeurt vanuit een min of meer uitgesproken activistisch ecologisch standpunt, en vaak ook met de bedoeling om de literaire natuurbeschrijving, zoals die prominent was o.m. bij de romantici (Henry David Thoreau en Ralph Waldo Emerson in Amerika, William Wordsworth in Engeland), weer in ere te herstellen. De natuur wordt gezien als meer dan alleen maar een toevallig gekozen thema of achtergrond (setting) voor een gedicht of verhaal. Er wordt een autonome waarde aan toegeschreven (wat kan leiden tot een verering en/of een hernieuwde reflectie op de relatie natuur-cultuur), maar ze is tegelijk onlosmakelijk verbonden met elke menselijke activiteit (wat in onze industriële samenleving zou moeten oproepen, ook via de literatuur, tot een ethisch geïnspireerde ecologische respons).
De term ecocriticism zou voor het eerst zijn gebruikt in 1978 door William Rueckert, maar de beweging kreeg pas vorm in de jaren 90, toen o.m. werd overgegaan tot de stichting van ASLE (Association for the Study of Literature and the Environment). Ecocriticism wordt vooral bedreven in de Engelstalige wereld, en wel voornamelijk in Noord-Amerika, Australië en Zuid-Afrika, waar de weidse natuur uitdrukking heeft gevonden in een rijke traditie van nature writing. Ondanks relatief succes aan een aantal universiteiten heeft de ‘groene’ literatuurstudie echter nog geen burgerrecht verworven als één van de grote kritische scholen van de poststructuralistische periode. De relatieve vaagheid van haar vraagstelling en haar ambigue houding t.a.v. de wetenschappelijke rationaliteit (is zij de bron van alle ecologische onheil en de tegenpool van de groene levenshouding, of voorziet zij de noodzakelijke basis voor het ecologisch handelen?) zijn daar misschien niet vreemd aan.
Er zijn zowel ideologische als inhoudelijke gelijkenissen te bespeuren met de zgn. ecolinguistics die in dezelfde periode tot stand kwam. De ecolinguïstiek bestudeert hoe taal en taaldiversiteit zich verhouden tot het ecosysteem en zijn biodiversiteit. Dit omvat o.m. een kritische analyse van hoe onze sociale realiteit berust op talig geconstrueerde ideologieën die nefast zijn voor de biodiversiteit (bv. antropocentrisme, het groeimodel, consumentisme, liberalisme). Andere ecolinguïsten zijn begaan met de ‘biodiversiteit’ van talen en ontfermen zich over talen en taalvarianten die met uitsterven bedreigd worden door de grotendeels Engelstalige globalisering en andere vormen van homogenisering.
Literatuur: Ch. Glotfelty & H. Fromm (red.), The Ecocriticism Reader. Landmarks in literary ecology, 1996. L. Coupe (red.), The Green Studies Reader. From romanticism to ecocriticism, 2000. A. Fill & P. Mühlhäusler (red.), The Ecolinguistics Reader. Language, ecology and environment, 2001.