(Gr. epi-ferein = erbovenop plaatsen, toevoegen; Gr. synoniem epistrofe = terugkeer). Herhaling van een woord of van een reeks woorden aan het einde van twee of meer opeenvolgende zinnen of zinsdelen. De herhaalde woorden krijgen aldus een grote geladenheid. In de oudheid was de epifoor (tegengestelde van de anafoor) een graag gebruikte retorische figuur. Deze stijlfiguur lag aan de basis van de stokregel (stock), die als keervers na elke strofe van een gedicht herhaald wordt.
Bv. … al wat gij doet,
het is niets: en het vlees dat gij eet, en het bloed
dat gij drinkt, het is niets. (Ch. D’Haen, ‘Daimoon megas’ uit Gedichten 1946-1958)