(Gr. welluidendheid < eu = goed, fonè = klank, geluid). Welluidendheid van een tekst of tekstgedeelte, die ontstaat uit de harmonieuze verbinding van klanken (klinkers en/of medeklinkers).
Bv. de liquidae en a- en o-klanken in:
Ambrosia, wat vloeit mij aan?
uw schedelveld is koeler maan
en alle appels blozen. (J. Engelman, ‘Vera Janacopoulos’, uit Sine Nomine. De Gemeenschap, 1930)
Kakofonie is net het omgekeerde: moeilijk uitspreekbare klankverbindingen, korte opeenvolging van beklemtoonde lettergrepen, enz. maken een welluidende lectuur onmogelijk. Het begrip bestond al in de antieke retoriek, met een geïmpliceerde afkeuring. Soms wordt kakofonie evenwel doelbewust toegepast. Zie ook atonale poëzie, dissonant , tongue-twister*.
Literatuur: P. Delbouille, Poésie et sonorities: la critique contemporaine devant le pouvoir des sons, 1961. W.B. Stanford, The Sound of Greek: studies in the Greek theory and practice of euphony, 1967.