Artistieke beweging die tussen 1910 en 1925 te situeren is. Het expressionisme manifesteerde zich zowel in de schilderkunst,Literatuur: (vooral lyriek en drama) en grafiek als in de cinematografie en de muziek (school van Wenen), en was vooral in Duitsland sterk aanwezig (o.m. ‘Die Brücke’ en ‘Der Blaue Reiter’ in de schilderkunst; F. Lang en F.W. Murnau in de film; K. Edschmid en ‘Der Sturm’ (1910-1932) in deLiteratuur:). Over de inhoud van de term – in 1901 door de schilder J.H. Hervé ingevoerd – als (homogeen) periode- en/of stijlbegrip bestaat onduidelijkheid. Kenmerkend is een hartstochtelijke uitingsdrang, een heftig doorleefde subjectieve levenshouding die zich keert zowel tegen de pretenties van wetenschappelijkheid en objectiviteit van het naturalisme als tegen het hedonistisch raffinement van het impressionisme. Het krachtige antirealisme komt voort uit een weigering te imiteren en te reproduceren wat reeds bestaat. Irrationale emotionaliteit en zelfexpressie staan voorop en bepalen de artistieke vormgeving, waarin ritmiek primeert op harmonie: vandaar in deLiteratuur: de gebroken syntaxis, het gebruik van geïsoleerde woorden, eruptieve beeldspraak (visionaire vervorming van de werkelijkheid), het belang van typografische experimenten (o.m. bij G. Benn en G. Trakl), enz.
Deze gedrevenheid heeft zich in verschillende literaire vormen gemanifesteerd. Er is in de eerste plaats het expressionisme met humanitaire en religieuze inslag, zoals dat tot uiting komt bij auteurs als Franz Werfel en bij ons Wies Moens en Van Ostaijen (in Het Sienjaal, 1918). In navolging van het unanimisme (Lat. una = één; anima = ziel) van Jules Romains, waarin gesteld wordt dat het groepsbesef belangrijker is dan de som van de individuen, wordt hier de idee van liefde voor de hele mensheid, universele broederschap en kosmische eenheidservaring beleden. Die sterk ethische en religieuze geladenheid uit zich in pacifisme en politiek engagement, bv. in het militant flamingantisme en katholicisme bij Wies Moens, of in de Berlijnse spartakistenopstand. In een andere verschijningsvorm van het expressionisme cultiveert men de subjectieve, vitalistische* greep op de werkelijkheid. Bij Marsman neemt dit dimensies aan van kosmische zelfvergroting, in navolging van Herman van den Berghs De boog, waarin de communie van het soevereine ik met de buitenwereld beleden wordt. Een belangrijke constante is de voorkeur voor grote steden, havens, industrie (zoals in de gravures van Masereel), en de liefde voor de kleine man (bv. in het picturale werk van Gustaaf van de Woestijne en Permeke). Telkens gaat het om een thematisering van het innerlijke, wat weerspiegeld wordt in de subjectieve vertekening van landschappen en figuren. Vandaar ook de projectie van angst en verscheurdheid in maskers en grotesken (sien Groteske), bv. bij Ensor en Van Ostaijen.
Literatuur: R.S. Furness, Expressionism, 1973 (The Critical Idiom). U. Weisstein (red.), Expressionism as an International Literary Phenomenon, 1973. R. Brinkmann, Expressionismus. Internationale Forschung zu einem internationalen Phänomen, 1980. J. Goedegebuure, ‘Expressionisme, nieuwe zakelijkheid, magisch realisme’ in M.H. Würzner e.a. (red.), Aspecten van het interbellum, 1990, pp. 291-302. J.M. Glicksohn, L’expressionnisme littéraire, 1990. A. Deprez, ‘Wies Moens en het humanitair expressionisme’ in A.K.V.S.-schriften, 37, 1998, pp. 22-35.