Fabliau

(Fr. < Lat. fabula; Ned. synoniem boerde). Middeleeuws komisch verhaal in octosyllabische, paarsgewijs rijmende verzen, waarin de clerus en de burgerij het vaak moeten ontgelden. De komische inhoud steunt vaak op scatologische of seksuele grappen; huwelijksbedrog is het favoriete thema. De toon is meestal grof-realistisch en ruw zoals in de kluchten (sien Klucht). De fabliaux hebben geen morele strekking zoals de exempele (sien Exemplum, exempel) en blijven anekdotisch. Het genre ontstond in het midden van de twaalfde eeuw en kende in Frankrijk een grote bloei in de dertiende en veertiende eeuw; in de veertiende eeuw werd het genre ook in Engeland populair. Zo’n 150 voorbeelden zijn bewaard gebleven. Belangrijke auteurs van fabliaux zijn Rutebeuf en Jean Bodel. Bekende fabliaux zijn Le Vilain Mire en Les trois aveugles de Compiègne. Een beroemde Engelse fabliau is Chaucers ‘The Miller’s Tale’ in The Canterbury Tales (ca. 1400).

Literatuur: C. Kruyskamp, De Middelnederlandse boerden: voor het eerst verzameld uitgegeven, 1957. P. Nykrog, Les fabliaux. Étude d’histoire littéraire et de stylistique médievale, 1973². Ph. Ménard, Les fabliaux. Contes à rire du moyen âge, 1983. E. Hertog, Chaucer’s Fabliaux as Analogues, 1991. F.J. Lodder, Lachen om list en lust. Studies over de Middelnederlandse komische versvertellingen, 1997.