Ghazel

(Arab. spinsel). Arabische dichtvorm waarvan de lengte kan variëren van 6 tot 30 verzen en waarin alle pare versregels rijmen op de eerste twee verzen, terwijl de onpare verzen rijmloos zijn, wat het schema aabacada … oplevert. In een moderne variant rijmen ook de onpare verzen. De inhoud van het gedicht is meestal idyllisch. De liefde is het voornaamste thema. De bekendste ghazelendichter is de Perzische dichter Hafiz (veertiende eeuw; zie ook divan*). In het Westen vond het genre navolging bij Goethe (West-östlicher Divan, 1819). In de NederlandseLiteratuur: vindt men voorbeelden o.m. in het werk van J. van Droogenbroeck (Makamen en Ghazelen, 1866) en H. Swarth.

Bv.      Het licht is heen, het leste blad viel af.

            Ik ben alleen en koud als in mijn graf.

            In bleeken nevel drijft het lijk der zon;

            In leege straat klinkt hol een hondeblaf.

            Nu weent de regen uit de wolkenbron. –

            Ik buig het hoofd, als onder godestraf,

            In ‘t grijze net, dat weemoed rond mij spon …

            (H. Swarth, ‘Het licht is heen …’, uit Van Avondrood en Schemering, 1916)

Literatuur: Ch. Devillers, Les ghazels de Hafiz, 1959. J.L. Backès, ‘Remarque sur l’acclimatation du ghazel persan dans les littératures occidentales’ in Le mythe d’Etiemble, 1979, pp. 15-21.