Glosse(n)

(Gr. tong, taal). In de antieke filologie: verouderde, zeldzame woorden of uitdrukkingen uit oude literaire werken, die verklaring nodig hadden. In de middeleeuwse handschriften sloeg de benaming op de vertaling of uitleg bij woorden, uitdrukkingen of zinnen uit de tekst. Deze konden geschreven worden in de rand (de zogenaamde marginalia en scholia), in de tekst zelf of tussen de tekst. De glossografie, het opstellen van dergelijke glossen of het alfabetisch of zakelijk verzamelen ervan in de zogenaamde glossaria, was een hoofdbezigheid van de antieke en middeleeuwse filologie. In onze tijd wordt glosse vaak gebruikt voor een hekelende, spottende randbemerking.

Literatuur: T. Starck & J. Wells (red.), Althochdeutsches Glossenwörterbuch, mit Stellennachweis zu samtlichen gedruckten althochdeutschen und verwandten Glossen, 1972-1990. C. Verhoeven, Een register: bedenkingen over woordjes en glossen, 1995.