(Jap. komisch vers). Japanse dichtvorm met slechts zeventien lettergrepen (één ademtocht lang), verdeeld over drie regels: 5 – 7 – 5. Een objectieve natuurevocatie nodigt de lezer uit tot een intuïtief en poëtisch inzicht in de werkelijkheid. Basho (1644-1694) is de erkende meester in dit nog steeds druk beoefende genre, dat vooral vanaf 1960 ook buiten Japan veel navolging vindt.
Bv. Wondere kronkels
maken de rozentakken
om de zon te zien. (K. Hellemans, Jaarkring, 1977)
Literatuur: J. van Tooren (inleiding en samenstelling), Haiku: een jonge maan, 1977³.R. Blyth, A History of Haiku, 1980. Vuursteen: tijdschrift voor haiku, senryu en tanka (1981-). W. van de Walle, Basho, dichter zonder dak. Haiku en poëtische reisverhalen, 1985. W.J. van der Molen, Haiku, een kleine regenboog: bloemlezing van Nederlandse en Vlaamse haiku, 1993. B. Mesotten, Duizend kolibries: haikoe hier en elders, 1993. Id., Boven de wolken: derde haiku-boek, 2003. M. Coyaud, Tanka. Haiku. Renga: le triangle magique, 1996. J. Veulemans, ‘Haiku in Vlaanderen’ in Verslagen en mededelingen van de Kantl, 2001, pp. 87-97.