Hellenisme

Term geïntroduceerd door de classicus J.G. Droysen voor de Griekse beschaving zoals die zich vertoonde in Europa, het westen van Azië en het noorden van Afrika vanaf de val van het rijk van Alexander de Grote (einde vierde eeuw v.C.) tot aan het einde van het rijk van Ptolemeus (30 v.C.). Op het intellectuele vlak overheersen in die periode de Stoa en de epicuristische school, en zijn er belangrijke oosterse invloeden waar te nemen in de opkomst van het fantastische, irrationele, sentimentele element. Het centrum van de hellenistische beschaving is de stad Alexandrië, en met name haar beroemde bibliotheek. In de literatuur worden de filologische tekstverzameling en -bewerking (bv. de epigrammenverzameling Anthologia Palatina), de erudiete geleerdenpoëzie en de gebruiksliteratuur belangrijk en worden oude vormen en thema’s gepopulariseerd. Bovendien ontstaan er, vaak onder oosterse invloed, nieuwe genres als de diatribe, de idylle, het technopaignion en andere figuurdichten (sien Figuurgedicht), en de paradoxografie (sien paradoxografen ). In de receptiegeschiedenis werd het hellenisme doorgaans negatief geëvalueerd als verval van of ten hoogste reactie op de Griekse klassieke (sien klassiek) periode.
In Frankrijk betekent het hellenisme meer specifiek, vooral sinds de tweede helft van de negentiende eeuw, de invloed van de Griekse cultuur op de literatuur en de kunsten. Deze werd, o.m. in het werk van Leconte de Lisle (Poèmes antiques, 1852), het zwaartepunt van een nieuwe esthetiek, geïnspireerd op de grote modellen uit de oudheid. Zie ook Parnassus, 2.
Literatuur: T. Webster, Het hellenisme, 1981. H. Peyre, Bibliographie critique de l’hellénisme en France de 1843 à 1870, 19482.