(Eng. ketterij, dwaling van het parafraseren). Term geïntroduceerd en uitgewerkt door Cleanth Brooks in The Well-Wrought Urn (1947). Brooks argumenteert dat de interpretatie (‘paraphrase’) van een literair werk nooit meer dan een ruwe benadering kan zijn, en dat de interpretator om die ruwe benadering te bereiken, alleen de taal van het gedicht zelf (analogie, metafoor, symbool, ironie …) kan hanteren. De poëtische substantie is m.a.w. niet te reduceren tot de traditionele, niet-poëtische expressievormen. Het gedicht wordt eigenlijk geanalyseerd als ware het een ‘well-wrought urn’: perfect afgerond, in zichzelf besloten, uniek, en alleen toegankelijk en herhaalbaar in zijn eigen termen. Het begrip reflecteert de grote nadruk die de New Critics (sien New Criticism) legden op de onscheidbaarheid van vorm en betekenis in een literair werk. Het heeft verregaande theoretische implicaties; het ontkent in de grond de mogelijkheid van elk zinvol, relevant spreken over poëzie. Dat afwijzen van een theoretisch kader en de afwezigheid van een echte metataal zijn meteen ook de beperkingen van het New Criticism.