Onder deze benaming worden een aantal erkende en gelegitimeerde ‘instellingen’ verstaan die het zgn. literaire leven (sien Literair leven) en de canon, mee bepalen, zoals uitgeverij, het onderwijs, de letterenfaculteiten aan de universiteiten, de spraakmakende literaire kritiek (sien Kritiek (literaire), academies (sien Academie), het bibliotheekwezen (sien Bibliotheek), redacties van toonaangevende tijdschriften (sien tijdschrift) en kranten, verenigingen van schrijvers, belangrijke literatuurprijzen, enz. De groeiende aandacht voor deze ‘instituties’ loopt parallel met een nieuwere visie op literatuur als een sociaal systeem waarin de handelingensrollen van productie, distributie, receptie en verwerking een wezenlijke plaats innemen. Literatuur wordt m.a.w. beschouwd als een ideologisch apparaat (zie ideologiekritiek) en de genoemde verschijnselen worden sociaalwetenschappelijk bestudeerd en geëvalueerd op hun ‘bijdrage’ aan de cultuur. Zie ook empirische literatuurwetenschap literatuurwetenschap en veldtheorie.
Literatuur: R. Balibar, Les Français fictifs, 1974. J. Dubois, L’Institution de la littérature, 1978. L’Institution littéraire, themanummer Littérature, 1981. W. de Nooy, Richtingen & Lichtingen. Literaire classificaties, netwerken, instituties (diss. K.U.Brabant), 1993. G. Gaiser, Literaturgeschichte und literarische Institutionen: zu einer Pragmatik der Literatur, 1993. L’institution littéraire, themanummer Textyles, 15, 1998.