Smaadgedichten, meestal in jambische maat, naar het voorbeeld van de Griekse dichter Archilochus, die met zijn spottende jamben de overgang vormde tussen epiek en lyriek in de Griekse literatuur. Een in deze poëzie vaak gebruikte dichtvorm, de zogenaamde jambische strofe, bestaat uit een afwisseling van een jambische trimeter met een jambische dimeter. Bv. Horatius, Epoden, 1 tot 10. Zie ook epode, archilochische versmaat.