Ketendicht

1. Een gedicht waarin het slotwoord van elk vers op het beginwoord van het volgende rijmt, terwijl dit rijmwoord ook later in rijmpositie voorkomt (zie ook onder rijm: kettingrijm).

Bv.      Princelyc Coninc der Seraphinnen

            Verwinnen helpt mij mijn vleesschelijke treken,

            Ontsteken wilt mijn herte met uwer minnen

            Binnen, suyvert mij van mijnen ghebreken     (Anna Bijns, uit: Refreinen III, 37; 1567)

2. In ruime zin een gedicht waarin de strofen door herhaling van dezelfde versregel met elkaar worden verbonden. Dit is bv. het geval in W.H. Audens ‘If I could tell you’ (1940) en in G. Gezelles ‘O! ‘t ruischen van het ranke riet!’ (1857). Zie ook villanella en concatenatio.