Lezer

Algemeen: wie kennis neemt van een (literair) werk, de interpreterende instantie. In de literatuurwetenschap maakt men een onderscheid tussen reële lezers en abstracte ‘lezers’.

1. Als abstracte notie verwijst ‘lezer’ in de eerste plaats naar een constructie van de onderzoeker. Verschillende termen zijn hier in gebruik die op grond van hun abstractiegraad van elkaar onderscheiden kunnen worden, al liggen een aantal ‘constructen’ erg dicht bij elkaar en ontlenen ze hun eigenheid nog enkel aan de autoriteit van de naamgever.

– Het dichtst bij de reële lezer staat de ‘archilecteur’ van Riffaterre, die een synthese beoogt van de leeservaring van een aantal competente lezers (Gr. archè = eerste in macht of bekwaamheid) die de onderzoeker informatie verstrekten over hun leesact.

– De noties ‘ideale lezer’ (H. Link) en ‘geïnformeerde lezer’ (Fish) verwijzen naar ‘competente’ lezers die de intenties van de auteur volledig zouden kunnen realiseren, resp. over voldoende informatie beschikken (taalkennis en literaire ervaring) om het werk recht te doen.

– De constructen ‘geïntendeerde lezer’ (Wolf) en de zgn. ‘modellezer’ (Eco) betreffen het beeld van de lezer(s) dat de auteur voor ogen heeft. Door een beroep te doen op een min of meer gemeenschappelijke encyclopedie en literaire codes (sien code), kan de auteur de communicatie sturen.

– De impliciete lezer (W. Iser) is de lezersrol die in de tekst zelf geïmpliceerd ligt en die de leesactiviteit van de reële lezer stuurt (zie implied reader en receptieonderzoek).

2. Wordt de lezersrol min of meer geëxpliciteerd, d.w.z. uitdrukkelijk aanwezig gesteld in de tekst, dan spreekt men in de narratologie van expliciete lezer. Het gaat hier om een tekstueel gegeven. De expliciete lezer is nl., net zoals de verteller, een fictieve figuur (verg. in het Engels met het begrippenpaar narrator/narratee). Hij kan door de verteller bv. aangesproken worden met ‘lieve lezer, je mag …’ of ‘vrouwelijke lezers doen er goed aan …’.

3. Tegenover de bovengenoemde ‘constructen’ of tekstuele gegevens staan de ‘reële lezers’. Robert Escarpit heeft ze, literatuursociologisch bekeken, verder opgedeeld in diverse soorten publiek naar gelang van hun bekendheid/vreemdheid met het werk:

– Het beoogde publiek (le public interlocuteur): de persoon of personen uit de leefwereld van de auteur voor wie hij/zij het werk bewust heeft geschreven.

– Het milieupubliek (le public milieu): de potentiële lezers die, wanneer zij het werk ter hand nemen, dit zullen herkennen als de uitdrukking van een gemeenschappelijke cultuur. De talige, socioculturele en ideologische verwantschap maak het werk voor hen toegankelijk, ook al kan hun verwachtingspatroon doorbroken worden.

– Het grote publiek (le grand public): heterogene verzameling van potentiële consumenten die, zonder uitgesproken culturele verwantschap met het werk zoals het milieupubliek, het toch in hun ervaringswereld opnemen door er een ‘eigen verhaal’ in te lezen, of er eigen ideeën in te leggen (zgn. mythologisering of trahison créatrice). Dit komt vaak voor bij de lectuur van ‘vreemde’ of ‘oude’ teksten.

Pierre Bourdieu van zijn kant heeft, op grond van de door hem uitgewerkte noties veld (sien veldtheorie) habitus en kapitaal, een ook voor lezershoudingen en literatuurconsumptie interessant onderscheid gemaakt tussen het veld van beperkte productie (production restreinte; verg. eliteliteratuur) en het veld van de grootschalige productie (grande production). Andere sociologische indelingen van reële lezers betreffen leeftijd, geslacht, beroep, sociaal milieu e.d. Zo worden in de empirische literatuurwetenschap vaak bepaalde groepen van lezers (scholieren, arbeiders, vrouwen …) op hun leesgedrag onderzocht.

Literatuur: G. Grimm (red.), Literatur und Leser, 1975. H. Link, Rezeptionsforschung, 1976, pp. 23-42. S.R. Suleiman & I.K. Crosman (red.), The Reader in the Text, 1980. Empirical Studies in Literature, themanummer van Poetics, 1981. G. Hupse, Rondom het boek: een verkenning tussen manuscript en lezer, 1989. Th. Jansen (red.), De lezer als burger: over literatuur en ethiek, 1994. G. Cavallo e.a. (red.), Histoire de la lecture dans le monde occidental, 1997. N. Roelens, Le lecteur, ce voyeur absolu, 1998. G. Manger e.a., Histoire de lecteurs, 1999.