Literatuurprijzen

Onderscheidingen  die incidenteel of (meestal) met een bepaalde periodiciteit worden uitgereikt aan schrijvers als blijk van bijzondere waardering voor hun werk. Zo’n onderscheiding is niet alleen honoris causa belangrijk, om de eer en om het genoegen gewaardeerd te worden door collega’s of door kenners, maar ook pecuniae causa, omdat er meestal een geldprijs aan verbonden is die kan variëren van een symbolische som tot een heus kapitaal. Literaire prijzen zijn daarom deels te duiden als een vorm van modern mecenaat, zoals ook reis-, werk- en studiebeurzen, benoeming tot poeta laureatus, enz. De bekroning, en zelfs al de nominatie, voor een prijs hebben daarbij ook een publicitaire waarde. Literaire prijzen kennen overigens een lange voorgeschiedenis. Reeds in de oudheid bestonden dichtwedstrijden en kunsttoernooien. Bekend zijn verder de poëtische en dramatische competities ingericht door de rederijkers (kunst) (zie bv. knie(ge)dicht, landjuweel). In hun huidige vorm bestaan literaire prijzen vooral sinds de tweede helft van de negentiende eeuw. Na de Tweede Wereldoorlog is het aantal ervan enorm toegenomen, wat niet zelden ook te maken heeft met de status die een prijs impliceert voor de organiserende instantie. Tekenen van saturatie en een zeker inflatoir effect zijn merkbaar.

Er zijn tal van manieren om literaire prijzen te categoriseren. Men kan een prijs krijgen voor een groep werken, voor een heel oeuvre, of voor één bepaald werk (A. Roland Holst kreeg in 1955 de P.C. Hooftprijs voor één enkel gedicht). Vaak gaat het om een combinatie: men wordt voor al het vroegere werk méé gelauwerd naar aanleiding van een recente en speciaal gewaardeerde publicatie. Volgens een ander criterium (al zijn er verbanden met het vorige) kan men een onderscheid aanbrengen tussen de zgn. aanmoedigingsprijzen, die debuterende auteurs willen stimuleren en promoten, en prijzen die de kwaliteit van in het verleden gestelde prestaties willen honoreren (bv. ter bekroning van een schrijversloopbaan). Die prospectieve resp. retrospectieve gerichtheid beantwoordt aan de canonvormende (sien canon, canonisering)  resp. canonbevestigende functie die prijzen in het literaire bestel hebben. Sommige prijzen kennen geen bijzondere beperkingen qua genre of teksttype, andere wel: zo zijn er aparte prijzen voor proza, poëzie, toneel, essay en kinder- en jeugdliteratuur (België en Nederland), er zijn prijzen voor vertalingen (Martinus Nijhoff), voor jeugdliteratuur (Gouden Griffel), voor strips (Stripschapsprijs), voor light verse (Kees Stipprijs), enz.

Men kan literaire prijzen ook rangschikken naar gelang van de verantwoordelijke instantie. Zo onderscheidt men staatsprijzen (in Nederland P.C. Hooftprijs genoemd), provinciale prijzen en gemeentelijke prijzen. In verschillende landen reiken de nationale en koninklijke academies (sien academie) prijzen uit waarvoor de gelden uit legaten afkomstig zijn, en die meestal de naam van de legator dragen (bv. de Nobelprijs sinds 1901 uit de nalatenschap van de Zweedse scheikundige en industrieel Alfred Nobel). Ook particuliere stichtingen en fondsen (Prix Goncourt, Pulitzerprijs, Booker Prize), tijdschriften (Prix Fémina, Elle), en uitgevers (Prix Renaudot) hebben prijzen ingesteld. Overzichten van toegekende literaire prijzen vindt men elk jaar in literaire almanakken als Snoecks of Aarts.

Literatuur: M. Janssens, ‘Nog altijd geen Nobelprijs?’ in De maat van drie, 1984, pp. 64-87. H. Michaël e.a. (red.), Nederlandse literaire prijzen 1880-1985, 1986. D. Delabastita, ‘De Martinus Nijhoffprijs voor vertalingen: de transfer van het jaar’ in Literatuur, 1988, pp. 90-97.