Literatuurpsychologie

Subdiscipline binnen de literatuurwetenschap die literaire verschijnselen bestudeert tegen de achtergrond van inzichten uit de psychologie en de psychoanalyse. Daarbij wordt enerzijds aandacht besteed aan specifieke teksten en tekstgenres (de psychologische werkinterpretatie; zie Kritiek (literaire), anderzijds aan de literaire communicatie in haar globaliteit (met de categorieën van auteur (sien Auteur, auteurschap) en lezer).

1. De psychologie van de literaire communicatie besteedde tot nog toe vooral aandacht aan de persoonlijkheid van de auteur en de psychologische duiding van het artistieke productieproces. Vaak worden daarbij het literaire oeuvre en de biografie van een auteur op elkaar betrokken; men gaat dan na hoe traumatische ervaringen uit de kindertijd worden getransformeerd in het literaire werk, via motieven, voorstellingen of zelfs stilistische procedés die de onuitspreekbare persoonlijke problematiek toch (gedeeltelijk) articuleren. In sommige gevallen gaat het om een nadrukkelijke klinische duiding van auteur en werk (in termen van psychose, schizofrenie, dwangneurose of manisch-depressieve persoonlijkheid), elders betreft het de toepassing van algemene begrippen en structuren (de oedipale constellatie, de functie van de vader en de moeder). Naast die individuele studies wordt ook aandacht besteed aan een meer algemene kijk op de schrijverspersoonlijkheid als zodanig; in het spoor van Sigmund Freud wordt de schrijver bijvoorbeeld benaderd als een neuroticus die in fantasieën een uitweg zoekt voor de frustraties van de realiteit. Ten slotte zijn er studies die vooral het creatieve proces als zodanig benaderen, door de groei van een literair werk – vanaf de initiële inspiratie, via de fragmentaire aanzetten en de aanvankelijke versies tot de definitieve verwerking en het formele eindresultaat – te verklaren in het licht van diverse bewuste en onbewuste processen en transformatiemechanismen.

2. Recent is echter ook de psychologische benadering van de lezer uitgegroeid tot een volwaardig onderzoeksdomein. In sommige gevallen worden die empirische resultaten – verkregen via statistische analyses of lectuurrapporten – aansluitend geduid in het licht van de persoonlijkheid van lezers en lezertypes (volgens leeftijd, geslacht, ervaring …). Norman Holland gaat er bijvoorbeeld van uit dat iedere lezer een individueel identiteitsprofiel bezit dat zowel doorslaggevend is bij de selectie van teksten (de voorkeuren) als bij de manier waarop die teksten geïnterpreteerd en in de eigen levensgeschiedenis opgenomen worden.

3. De psychologische benadering van teksten resulteert veelal in een eigen vorm van tekstinterpretatie, waarbij de duiding veelal gebeurt op basis van procedures, concepten en modellen uit de persoonlijkheidspsychologie en de psychoanalyse. Personages – hun karakter, hun verhouding tot andere personages, hun visie op zichzelf en de wereld – worden geanalyseerd in het licht van voorhanden theoretische modellen.

Vooral de freudiaanse psychoanalyse heeft een dergelijke benadering van literaire teksten in de hand gewerkt. Enerzijds spelen daarbij een aantal cultuurhistorische factoren mee. Zo zijn er nogal wat raakpunten aan te wijzen tussen de romantische literatuur en de freudiaanse mensvisie, terwijl de freudiaanse theorieën nadrukkelijk hebben doorgewerkt in uiteenlopende stromingen als het modernisme, het surrealisme, de nouveau roman, het postmodernisme. Men zou zelfs kunnen gewagen van een specifiek ‘psychoanalytisch’ genre binnen de literatuur. Anderzijds zijn er een aantal duidelijke raakpunten aan te wijzen tussen de psychoanalyse en (bepaalde tendensen binnen) de literatuurstudie: de klemtoon op verbeelding (dagdromen, dromen, waan), op creatieve of afwijkende taaluitingen, op elementen die ‘onbewust’ meespelen bij het schrijven en lezen van literatuur, op de complexe gelaagdheid van communicatie, het doorklinken van ‘andere’, ‘vreemde’ stemmen en betekenisconnotaties. In het spoor van Freud werden heel wat psychoanalytisch georiënteerde studies over werken en schrijvers gemaakt. De romantici, de symbolisten en auteurs als Shakespeare, Goethe, Poe, Dickens, Dostojevski, Proust, Joyce e.a. genieten erg veel belangstelling. Biografische vragen en, binnen het werk, symboolvorming, terugkerende motieven of thema’s, of de psychologie van de personages functioneren vaak als de sleutel van de analyse. Een interessante invalshoek voor de literatuurstudie vormt de structuralistische psychokritiek van Charles Mauron, die literaire teksten over elkaar schuift om zo de centrale knooppunten en relationele verbindingen van een oeuvre op het spoor te komen. Eenzelfde aandacht voor de ‘vorm’ komt ook sterk naar voren in het werk van de Franse psychoanalyticus J. Lacan, dat bijzonder inspirerend heeft gewerkt voor de hedendaagse literatuurstudie. Het moeilijk leesbare werk van Lacan vat het onbewuste op als een soort van talige structuur, waarbij betekeniseffecten tot stand komen uit de eigenzinnige verbinding van betekenaars. Daarbij krijgen aspecten als de materialiteit van het taalteken (bijvoorbeeld via de obsessieve herhaling van fonemen of anagrammatische constructies) en patronen als de metafoor en de metonymie een groot belang. Die inzichten hebben geleid tot nieuwe leeswijzen, ook van gecanoniseerde teksten, vaak in samenhang met een deconstructionistische (sien Deconstructie, deconstructionisme, deconstructivisme), feministische (sien feministische literatuurkritiek) of kritische invalshoek.


Literatuur:
H. Verhoeff, De Januskop van Oedipus. Over literatuur en psychoanalyse, 1981. R. Marres, Bewustzijn en isolement: psychologische interpretaties van literatuur, 1988. J. Bellemin-Noël, Psychanalyse et littérature, 1993. 
M. Ellman (red.), Psychoanalytic Literary Criticism, 1994. A. Elliott, Psychoanalytic theory. An introduction, 1994. J. Bellemin-Noël, Psychanalyse du texte littéraire, 1996. N. Laan, ‘Literatuurpsychologie’ in Nederlandse letterkunde, 2002, pp. 197-206.