(kerkelijk drama). Dramavorm die organisch gegroeid is uit het sterk dialogische karakter van de rooms-katholieke liturgie. Aanvankelijk ontstaan uit de responsoria (beurtzangen tussen priester en koor) en de antifonen (beurtzangen tussen priester en volk; Gr. anti-fonein = klinken in antwoord op), werd het liturgisch drama later vervolmaakt door buitenliturgische toevoegingen. Aanvankelijk werden ze in Latijnse versmaten vertolkt, met verklarende vertalingen in de volkstaal. Dramatisch bewogen gedeelten uit het passieverhaal die zich leenden tot een actieve enscenering, werden gespeeld i.p.v. gezongen.
Bv. Visitatio sepulchri (de wenende vrouwen bij het graf), rond 950.
Ordo Stellae (Kerstspel, tiende eeuw).
Humoristische tussenspelen, verfraaiingen van legendarische aard of uit het volksgeloof, het gebruik van de volkstaal, en meer in het algemeen de verschuiving van het sacrale naar het theatrale, dat alles bracht het liturgisch drama buiten de kerkmuren, waar het zich verder ontwikkelde tot het mysteriespel.
Literatuur: N. de Vrede, ‘De epische structuur van het liturgisch drama in de Nederlanden’ in Spiegel der letteren, 1962, pp. 1-24. I. de Loos, ‘Drama als liturgie – Liturgie als drama’ in H. van Dijk e.a. (red.), Spel en spektakel: middeleeuws toneel in de Lage Landen, 2001, pp. 35-56 en 310-315.